Continuos ( duolingo ) Flashcards
1
Q
De Oma is niet aan het lopen. Ben jij aan het zwemmen ? Ben je aan het koken ? Ik Ben thuis aan het slapen. Ben jij aan het schrijven ? Zij zijn aan het schrijven. Ik ben niet aan het schrijven. Ik ben aan het lopen. Zijn de ouders in het hotel aan het slapen ? Wij zijn niet aan het koken. De mannen zijn aan het zwemmen.
A
The grandmother is not walking. Are you swimming ? Are you cooking ? I am at home sleeping. Are you writing ? They are writing. I am not writing. I am walking. Are the parents in the hotel sleeping ? We are not cooking. The men are swimming.
2
Q
Wij zijn aan het betalen. Is hij aan het werken ? Ik ben binnen aan het spelen. Zij is aan het ontwerpen. Jij bent een route aan het fietsen. Ik ben langs het kasteel aan het rennen. Zijn wij in de tuin aan het spelen ? Zijn de kinderen aan het fietsen ? Zijn de kinderen aan het rennen in de kamer ? Zijn ze aan het betalen ? Zij zijn aan het werken in de haven. Wij zijn huizen aan het ontwerpen.
A
We are paying. Is he working ? I am playing inside. She is designing. You are biking a route. I am running along the castle. Are we playing in the garden ? Are the children biking ? Are the children running in the room ? Are they paying ? They are working in the harbor. We are designing houses.