basic 2 ( duolingo ) Flashcards
1
Q
de rijst. de boterham. het meisje en de jongen eten rijst. wij eten een boterham. we eten het brood. we drinken melk.
A
the rice. the sandwich. the girl and the boy eat rice. we eat a sandwich. we eat the bread. we drink milk.
2
Q
de krant. lezen. zij eten. jullie eten rijst. we eten de appel. de vrouwen eten rijst. de meisjes. de mannen. de mannen eten een appel. meisjes drinken water. zij lezen de krant.
A
the newspaper. read. they eat. you eat rice. we eat the apple. the woman eat rice. the girls. the men. the men eat an apple. girls drink water. they read the newspaper.
3
Q
het menu. de jongens lezen de krant. dat is een krant. wij zijn mannen. het is rijst. de jongens drinken het water.
A
the menu. the boys read the newspaper. that is a newspaper. we are men. it is rice. the boys drink the water.
4
Q
het boek. zij heeft het water. het meisje leest de krant. ik heb een krant. jullie hebben een krant. ik lees. je hebt de melk.
A
the book. she has the newspaper. the girl reads the newspaper. i have a newspaper. you have a newspaper. i read. you have the milk.
5
Q
de kinderen. jij spreekt. de jongens spreken. de vrouwen spreken. hij spreekt.
A
the children. you speak. the boys speak. the women speak. he speaks.