4.7 Theoriën in het consumentengedrag Flashcards
drie theorieën
- Klassieke modellen:
kennis–>waardering–>actie - Low involvement:
kennis–>actiewaardering–> kennis
De klassieke hiërarchische theorie
Dit patroon doet zich met name voor bij een complex
aankoopgedrag. Na het inwinnen van informatie leert de consument over de alternatieven (kennis), krijgt hij affectie (waardering) voor een bepaald product en komt hij uiteindelijk tot een specifieke koop intentie (actie).
Low-involvementtheorie
Dit patroon doet zich met name voor bij producten waarvoor de consument relatief geringe interesse heeft en waarmee hij nauwelijks risico loopt. Geprikkeld door bijv. een aanbieding koopt hij ontbijtkoek en bepaald na het proeven wat hij ervan vindt.
Dissonantie-reductietheorie
Het model gaat ervan uit dat de afnemer eerst koopt, vervolgens ervaring opdoet en waardering krijgt en pas tot slot informatie zoekt om de koop achteraf te rechtvaardigen. Dit proces doet zich voor bij afnemers die een snelle en relatief onoverwogen koopbeslissing nemen, bijv volgens de affect-referral-regelde consument maakt een keuze op baiss van globale, algemene en gevoelsmatige oordelen. Voorbeeld: een consument laat zich sterk beïnvloeden door een verkoper zonder enig oriëntatie vooraf. Na aankoop doet hij ervaring op en koppelt die aan de productinformatie. Hij doorloopt de cognitieve fase pas aan het einde.
waardetheorie van Rokeach
Actie en kennis gaan vooraf, die begrepen kan worden uit de waarden die mensen in hun leven nastreven en die hen langdurig motiveren. Hij benoemt 36 waarden verdeeld over twee groepen:
• Eigenwaarden – basisdimensies die als levensdoel kunnen gelden.
• Instrumentele waarden – waarden die functioneel kunnen zijn bij het bereiken van de eindwaarden.