4.3 interpersoonlijke stimuli Flashcards
interpersoonlijke stimuli
de invloeden van de medemensen waarmee de afnemer direct of indirect te maken heeft. Deze impulsen worden samen met de intrapersoonlijke stimuli in de black box vertaald in attitudevormende factoren.
belangrijke impulsen zijn cultuur en referentiegroepen
site note
cultuur
is het complexe geheel van kennis, overtuigingen, kunst, wetten, waarden en normen en overige gedragingen, kundes en gewoonten dat eigen is aan de leden van een bepaalde gemeenschap. Cultuur is aangeleerd en wordt overgedragen. Bouwstenen van de cultuur zijn normen en waarden.
kenmerken cultuur
- Cultuur is aangeleerd en wordt overgedragen.
- Er is een onderlinge verwevenheid tussen de onderdelen van de cultuur.
- Cultuur wordt gedeeld door de leden en is onderscheidend met andere
culturen. - Cultuur heeft ook concreet waarneembare elementen. Denk aan: gebouwen,
muziek en kleding.
cultuurwaarden
betreffen het relatief duurzame oordeel dat een groep mensen heeft over wat nastrevenswaardig is of over het gedrag dat passend is om een eindwaarden te bereiken.
cultuurnormen
gedragsregels die aangeven op welke manier men de waarden bereiken kan.
subcultuur
een onderdeel van een cultuur waarbinnen eigen normen en waarden gelden.
crossculturele analyse
kunnen de culturele verschillen in bijvoorbeeld waarden, normen en trends tussen de thuismarkt en de vreemde markt in kaart worden gebracht
referentiegroepen
zijn groepen waaraan de consument zich spiegelt. Het zijn groepen die invloed hebben op de attitude van een individu.
verschillende referentiegroepen
- Identificatie participatiegroep, ‘daar hoor ik bij’.
- Associatie aspiratiegroep, ‘daar wil ik bij horen’.
- Dissociatie dissociatiegroep, ‘daar wil ik niet bij horen’.
opinieleider
Binnen de referentiegroep is dit de belangrijkste speler. Hij heeft op een of meer gebieden een sterke invloed op attitudes van anderen. Hij zet aan tot anticiperende socialisatie, waarbij individuen normen, warden en gedrag van hem willen overnemen.
identificatie en associate geven de affiliatiebehoefte aan van een individu:
het verlangen naar aansluiting bij de sociale groep waartoe het individu behoort of wens te behoren.
directe en indirecte groepen
- Directe groepen zijn groepen waar het individu zelf deel van uitmaakt:
• Primaire groep – groep waartoe individu ‘automatisch’ behoort (gezin, leeftijdsgroep en geslacht).
• Secundaire groep – participatiegroep waar individu gewenst deel van uitmaakt (sociale klasse, vereniging of schoolgroep). - Indirecte groepen zijn groepen waar het individu geen deel van uitmaakt.
• Aspiratiegroep – groep waar het individu bij zou willen horen.
• Dissociatiegroep – groep waar het individu niet bij wil horen. (4.1)
levensstijlgroep
het geheel van waarden, interesses, opvattingen en gedrag van consumenten dat leidt tot een bepaalde behoefte en een bepaald gedrag.
uniformere behoefte
is de belangrijkste factor. Voorheen werd dit segment gebaseerd op basis van sociale klassen.