11.2 het segementatieproces Flashcards

1
Q

de ondernemer kan de marktsegmentatie vanuit 2 (homogene) invalshoeken benaderen:

A
  1. Bottom-up-segmentatie / clusteranalyse / typologietechniek: neemt de behoefte van de individuele afnemer als startpunt. Hiermee vorm je een doelgroep die dezelfde behoeftepatroon hebben.
  2. Top-downsegmentatie: neemt de totale markt als uitgangspunt en zoekt naar groepen met gelijksoortige behoeften.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kom je tot een effectieve verdeling van de markt?

A

onderzoek de aanbieder welke karakteristieken van invloed zijn op de behoeftebevrediging waarin hij met zijn PMC denkt te kunnen voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is aanbevolen voor segmentatie?

A

een systematische en hiërarchische ordening van karakteristieken te kiezen.en segmentatie is functioneel, als zij resulteert in segmenten die op onderscheidende wijze benaderd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Karakteristieken moeten leiden tot segmenten die aan een aantal basiseisen voldoen:

A
  1. Meetbaar (measureability) - Bijvoorbeeld de omvang of de koopkracht van het segment.
  2. Juiste omvang (substantiality) - Het segment moet de grootst mogelijke homogene groep zijn waarvoor een onderscheidende marketingstrategie profijtelijk is.
  3. Bereikbaar (accessibility) - Het segment moet met de marketinginstrumenten bereikbaar zijn.
  4. Homogeen (differentiality) - Het segment moet homogeen reageren op het marketingprogramma.
  5. Haalbaar (actionability) - De onderneming moet in staat zijn het segment winstgevend te bewerken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De consumentenmarkt kan op grond van 2 hoofdgroepen van karakteristieken gesegmenteerd worden:

A
  • indirecte interveniërende karakteristieken

- direct waarneembare gedragskarakteristieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Indirecte interveniërende karakteristieken

A

􏰀 Demografische (objectieve) karakteristieken - zoals leeftijd, geslacht en opleiding.
􏰀 Geografische karakteristieken – landen, regio’s, wijken en straten.
􏰀 Psychografische karakteristieken – in veel gevallen is
niet de leeftijd en behoefte bepalend voor gedrag maar de leeftijdsgroep waartoe men zich rekent. De zelfstandige afnemer laat zich niet meer vangen in demografische segmenten. Veel gebruikt psychografische segmentaties zijn de verdelingen op basis van persoonlijkheid en levensstijl. Belangrijke dimensies die een levensstijl typeren zijn de AIO- kenmerken:
􏰁 Activiteiten: werk, hobby, vakantie, amusement, winkelen.
􏰁 Interesses: familie, gezondheid, voeding, mode.
􏰁 Opinies: zelfbeeld, politiek, economie, cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

direct waarneembare gedragskarakteristieken

A

􏰀 Gedragsbeschrijvende (subjectieve) karakteristieken - sluit het best aan op het marketingconcept. Gaat om de manier hoe de afnemer met het aanbod omgaat. Bijvoorbeeld de ervaring, gebruiksintensiteit en -situatie en merktrouw.
􏰀 Koopmotieven / benefitsegmentatie - de ondernemer segmenteert op basis van de mogelijke voordelen die de afnemer ervaart. Dit slaat nauw aan bij het marketingconcept. Gezochte voordelen = benefits sought. Relevante segmentkarakteristieken komen steeds vaker voor om het emotionele vlak. Succesvolle voordelen op functioneel vlak blijken in de praktijk niet tot een profijtelijke afbakening 􏰀 Gedragsbeschrijvende (subjectieve) karakteristieken - sluit het best aan op het marketingconcept. Gaat om de manier hoe de afnemer met het aanbod omgaat. Bijvoorbeeld de ervaring, gebruiksintensiteit en -situatie en merktrouw.
􏰀 Koopmotieven / benefitsegmentatie - de ondernemer segmenteert op basis van de mogelijke voordelen die de afnemer ervaart. Dit slaat nauw aan bij het marketingconcept. Gezochte voordelen = benefits sought. Relevante segmentkarakteristieken komen steeds vaker voor om het emotionele vlak. Succesvolle voordelen op functioneel vlak blijken in de praktijk niet tot een profijtelijke afbakening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

experience marketing

A

creëren van een belevenis rondom een merkproduct. Het doel is het product te verbinden met unieke en interessante ervaringen. Via experience marketing kan een merk toegevoegde waarde krijgen voor een consument, waarvoor zij wil betalen (beleveniseconomie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de vier groepen van belevenissen houden de volgende in:

A
  1. Amusement - de vrijetijdsindustrie is hier het meest
    voorkomend en ontwikkeld.
  2. Esthetiek - hierbij ervaart men of iets mooi of juist lelijk is.
  3. Leren – actief leren staat centraal, zoals bij een interactief
    museum.
  4. Ontsnapping - men ontsnapt aan de werkelijkheid, zoals de
    Efteling of spelen van games.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

analyse en segmentatie in industriële markten

A

Handelspartners worden vaak gekarakteriseerd op basis van traditionele industriële kenmerken, zoals locatie, branche en omvang. Deze gemakkelijk te bepalen onderdelen bieden slechts een beperkt zich op de marketingmogelijkheden van de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In industriële markten is de tweefasemethode van Wind en Cardozo een veelgebruikte segmentatiemethode:

A
  • macrosegmentatie

- microsegmentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

macrosegementatie

A

dit verdeelt de markt in grote globale categorieën en ondersteunt een algemene marketingstrategie. Het is op basis van de traditionele demografische karakteristieken (organisatorische criteria). Het doel is om binnen een grote afnemersgroep te komen tot een identificatie van homogene min of meer globale macrosegmenten. Voorbeelden zijn: bedrijfsgrootte, geografische vestigingsplaats, industriële classificaties, koopsituaties, producttoepassingen, ondernemingsstrategie, verkoop volume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

microsegmentatie

A

dit zijn homogene afnemersgroepen binnen het macro-segment. Informatie verkrijgen is tijdrovend en kwalitatief van karakter. Informatie kan gehaald worden bij: verkooprapporten van accountmanagers, experts, marktstudies, bedrijfstakorganisaties en marktonderzoekbureaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Microsegmentatie vindt plaats op basis van:

A

􏰀 Koopbeslissingscriteria - kwaliteit, levertijd, condities, enz.
􏰀 Inkoopstrategie - preferred suppliers, OEM’s, enz.
􏰀 Karakteristieken van het koopcentrum of de DMU.
􏰀 Belangrijkheid van het product/de dienst voor de inkoper.
􏰀 Persoonlijke kenmerken van de koper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nested approach:

A

de marketeer nestelt zich steeds dieper in de ziel van de afnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nested approach: 5 categorieen

A

Macrosegmentatie:
1. Demografische variabelen van organisaties, zoals omvang.
2. Procesvariabelen, zoals gebruikte technologie.
3. Inkoopvariabelen, zoals mate van centralisatie.Microsegmentatie:
4. Situationele variabelen op orderniveau, zoals orderomvang.
5. Persoonlijke variabelen van de afnemer, zoals deskundigheid.
Beide modellen zijn top-down en van objectief naar subjectief.

17
Q

Strategische segmentatie komt tot stand door marketinginnovatie (3 V’s)

A
  1. Valued customers: Wie zijn de klanten/doelgroepen? Door nauwkeurig bestudering zien we
    grote verschillen in behoeften.
  2. Value propostion: Wat wordt aan klanten/doelgroepen aangeboden? Maak per klanten groep
    een value curve en zo zie je welke behoeften etc geëlimineerd, verbeterd en toegevoegd
    kunnen worden.
  3. Value network: Hoe gaat de organisatie de klant/doelgroepen bedienen? Hier gaat het om het
    creëren van een zo uniek mogelijke technologieën.
18
Q

marketinginnovatie (3V’s) snijdt vooral hout (helpt, kan iets betekenen) als:

A
  • Klanten ongelukkig zijn met het aanbod.
  • Een nieuwe value-propositie met duidelijk meer toegevoegde waarden een veel lagere prijs opleveren.
  • De value network kan opereren tegen veel lagere kosten dan gemiddeld in de bedrijfstak.
19
Q

In het koopproces van de veranderende (digitale) afnemers zijn vier groepen te onderscheiden:

A
  1. Habitual shoppers: zij blijven kopen waar ze voorheen al kochten.
  2. High-value deal seekers: zij hebben veel kennis van hun wensen en de verkoopkanalen. Ze kopen het beste product voor de laagste prijs. Zie voorbeeld blz. 418.
  3. Variety-loving shoppers: zij oriënteren in vele verkoopkanalen en kopen het beste product in hun favoriete verkoopkanaal. De prijs speelt geen dominante rol.
  4. High-involvement shoppers: zij oriënteren in alle mogelijke verkoopkanalen en kopen in een low-costverkoopkanaal. Het product wordt wel in de garantieperiode door de merkdealer onderhouden.
20
Q

de ondernemer kan op basis van het koopgedrag kiezen voor:

A
  • Open system: afnemers hebben de vrijheid waar zij het product en service inkopen. - Captive-to-go market system: het product en de service zijn een geïntegreerd geheel.
21
Q

De ondernemer heeft in het open system of het captive-to-go market system de volgende 4 keuzes:

A
  1. Specialisering: open channel en specialisering in een product of proces (dit is zijn SCA).
  2. Coördinator in dienstverlening: customer relationship (dit is zijn SCA) in een open channel met vele ongedifferentieerde productaanbieders.
  3. Aanbieder van verschillende activiteiten: producten en service (dit is zijn SCA) in een captive channel.
  4. Uitnutting van customer relationship (dit is zijn SCA): specialist in een bepaalde dienstverlenende rol in een captive channel.