2.3 Macro omgeving Flashcards

1
Q

DESTEP factoren

A

Beeld vormen van kansen en bedreigingen door de DESTEP-factoren in kaart te brengen. Demografische-, economische-, sociaal-culturele-, technologische-, ecologische- en politiek- juridische omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Demografische omgevingsfactoren:

A

betrekking op de omvang en samenstelling van de bevolking. Gegevens van je doelgroep (aantal, verdeling naar leeftijd, geslacht, regio enz.) Aan de hand daarvan schatting maken van je afzet, distributieplannen enz. Geen invloed op de ontwikkeling van demografische variabelen. Grootste demografische verandering in NL is de verandering in het aantal huishoudens; steeds meer een- en tweepersoonshuishoudingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Economische omgevingsfactoren:

A

alle elementen die het inkomen de koopkracht van de consument beïnvloeden. Onderscheid tussen zuiver economische(stand van de conjunctuur, niveau van besparingen en investeringen, bruto nationaal inkomen, inflatie, wisselkoersen, rentestand enz.) en sociaal-economische factoren(inkomensverdeling, sociale voorzieningen en het socialezekerheidsstelsel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaal-culturele omgevingsfactoren:

A

relevante, onbeheersbare en onbeïnvloedbare externe omgevingsfactoren die hun oorsprong vinden in ontwikkelingen in de sociologische en/of culturele situatie van de bevolking. Waarden, normen, opvattingen die in grote mate invloed hebben op het menselijke (markt-)gedrag. Bijv. ergens bij willen horen en dat uiten middels kleding en uitgaansgedrag (gezond leven door gezonde producten en sportieve vakanties). Een relatief snelle verandering (zoals mode en muziekvoorkeuren). Trendwatching belangrijk. Subgroepen binnen de samenleving (jongeren- kakkers, alto’s, skinheads, skaters die zich uiten door kleding, gedrag, taalgebruik enz.). Theodore Levitt constateerde dat consumentengroepen over de gehele wereld steeds meer overeenkomsten vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Technologische omgevingsfactoren:

A

voor het beleid van een organisatie relevante, onbeheersbare en onbeïnvloedbare externe omgevingsfactoren die hun oorsprong vinden in technische en technologische ontwikkelingen. Bijv. nieuwe of vernieuwde producten, methoden en systemen die in een organisatie toegepast kunnen worden. Extern veroorzaakt een nieuw product reacties bij de concurrentie, in de distributiekanalen en bij de finale afnemers. Magnetron veroorzaakt zelfs in andere branches veranderingen door de mogelijkheid kant-en-klare magnetronmaaltijden te maken waarvoor foliefabrikanten de verpakking leveren. Bijv. invoeren lopendebandsysteem waardoor kostprijs per eenheid product daalt of extra vernieuwingen zoals het verbeteren van de infrastructuur maakt het mogelijk afnemers sneller te bereiken (nieuwe wegen of beter telecommunicatiesysteem).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ecologische en ethische omgevingsfactoren:

A

de factoren die van invloed zijn op het beleid van organisaties, zoals bijv. de beschikbaarheid van grondstoffen, de infrastructuur, oogstfluctuaties, lucht-, water- en bodemverontreiniging en geluidsoverlast. Het milieu steeds meer betekenis voor bepaalde bedrijven of bedrijfstakken. ‘De vervuiler betaald’. Geografische factoren: de macro-omgevingsfactoren die van invloed zijn op het beleid van organisaties in een bepaald gebied, bijv. geografische ligging, natuurlijke gesteldheid, klimaat, bevolkingsdichtheid, infrastructuur, telecommunicatie- infrastructuur. Bijv. opwarming aarde, aanleg Kanaaltunnel tussen Frankrijk en Engeland, aanleg Noord/Zuidlijn tussen A’dam Noord en Zuid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ethische omgevingsfactoren:

A

we accepteren bijvoorbeeld niet dat producten door kinderen

gemaakt worden of dat medicijnen die over de datum zijn naar Afrika gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Politiek-juridische en institutionele omgevingsfactoren:

A

alle politieke maatregelen en
juridische voorschriften die invloed op een organisatie kunnen uitoefenen. Stimulerende (overheidshulp bij innovatieprojecten) of remmende maatregelen (verbod op tabaksreclame).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pullcommunicatie

A

is communicatie op initiatief van de bezoeker, prospect of klant die op zoek gaat naar informatie om zijn behoeften te vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

push communicatie

A

communicatie op initiatief van de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omni channel

A

volledige integratie van alle beschikbare online en offline kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ECPM

A

effectieve kosten per duizend impressies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

individualisme

A

willen graag feiten en informatie hebben. Er moet maatwerk worden geleverd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

collectivisme

A

de wij benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De mate van ongelijkheid tussen mensen.

A

Machtsafstand betekend dat instituties machtsongelijkheid accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Masculiene benadering –

A

‘succes hebben’ en ‘resultaten behalen’.

17
Q

Feminiene benadering –

A

schenken aandacht aan kwaliteit van leven en zorg.

18
Q

onzekerheidsvermijding

A

Onzekerheidsmijdend gedrag betekend zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties.

19
Q

korte termijnorientatie

A

meer koop nu, betaal later

20
Q

lange termijnorientatie

A

sparen voor morgen

21
Q

bevrediging en genot

A

De mate waarin mensen hun verlangens en impulsen willen realiseren.

22
Q

Van Hofstede heeft verschillende nationale culturen beschreven aan de hand van zes cultuurdimensies:

A
  1. De mate van ongelijkheid tussen mensen.
  2. Individualisme versus collectivisme.
  3. Masculiene versus feminiene benadering.
  4. Onzekerheidsvermijding.
  5. Korte- versus lange termijnoriëntatie.
  6. Bevrediging en genot.