4.5 black box Flashcards

1
Q

black box

A

het ondoorgrondelijke systeem waarin de afnemer de stimuli ontvangt, verwerkt en vertaalt in een reactie. Het is een psychologisch construct, waar de niet-waarneembare mentale processen, zoals motivatie en perceptie, plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

motivatie

A

zijn de innerlijke prikkels of wensen die mensen aanzet tot bepaald gedrag Een behoefte ontstaat als een individu iets wil hebben wat hij niet heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een behoefte kan resulteren in een negatieve, neutrale en positieve motivatie.

A

􏰀 Negatieve motivatie – erop gericht problemen op te lossen en ontevredenheid te voorkomen.
􏰀 Neutrale motivatie – erop gericht om zijn tevredenheid te continueren.
􏰀 Positieve motivatie – erop gericht om verbetering van de situatie te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

motivatietheoriën

A
  • psychoanalyse van Freud
  • behoeftehiërchie van Maslow
  • motivatietheorie van Herzber
  • elaboration Likehoord Model (ELM)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

psychoanalyse van Freud

A

met zijn analyse brengt hij het onderbewustzijn van de mens in beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

drie dimensies die de persoonlijkheid en gedrag bepalen (freud)

A

􏰀 Id: factoren uit het ontoegankelijke deel van de persoonlijkheid (driften en eros).
􏰀 Superego: bepalende factoren gevormd door opvoeding en omgeving, zoals beschaving.
􏰀 Ego: het rationele deel dat superego en id met elkaar verbindt en zo mogelijk in harmonie
breng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

behoeftehiërchie van Maslow

hij classificeert de menselijke behoeften in een hiërarchische piramide

A

􏰀 Behoefte aan primaire levensbehoefte (fysiologische behoeften)
􏰀 Behoefte aan zekerheid.
􏰀 Behoefte aan sociale acceptatie.
􏰀 Behoefte aan waardering en status.
􏰀 Behoefte aan zelfactualisatie of verwezenlijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritiekpunten maslow

A

􏰀 Er is geen empirisch bewijs dat er werkelijk een behoeftepiramide bestaat.
􏰀 De relatie tussen motieven c.q. behoeften en (koop)gedrag is niet eenduidig.
􏰀 De theorie is cultuur- en tijdsgebonden.
􏰀 Maslow stelt dat er naast de genoemde behoeften nog 3 andere behoeften bestaan, namelijk de behoefte aan weten, begrijpen en schoonheid. Het is niet duidelijk waar deze behoeften zich in de piramide bevinden.
􏰀 De motivatietheorie van Maslow is moeilijk met de variabelen voor segmentatie te combineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

motivatietheorie Herzberg

A

stelt de ontevredenheid va het individu centraal. Hij ziet verschillende factoren die invloed hebben op de tevredenheid van het individu: behoeften en motivaties vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

factoren in twee groepen (Herzberg)

A
  • dissatisfiers

- satisfiers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dissatisfiers

A

factoren die kunnen leiden tot ontevredenheid. Deze ontevredenheid
ontstaat als de aanbieder niet voldoet aan de verwachtingen van de afnemer. Bijv. als een auto niet start, dan leidt dit tot ontevredenheid maar normaal gesproken leidt dit niet tot tevredenheid, aangezien het normaal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

satisfiers

A

factoren die leiden tot tevredenheid. Als de aanbieder voldoet aan de verwachtingen van de afnemer of deze zelfs overtreft, leidt dit tot tevredenheid. Bijv. als de wegenwacht inderdaad snel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ELM

A

beschrijft de werking van overredende communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

centrale route

A

het individu is in staat en gemotiveerd om de boodschap te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

perifere routen

A

Als de motieven, capaciteiten en mogelijkheden niet aanwezig of beperkt zijn. Het individu gaat vooral af op de vormaspecten van de boodschap. De perifere route leidt hooguit tot een tijdelijke verandering van de attitude.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

perceptie

A

is een mentale actie waarbij hij prikkels selecteert, verwerkt en integreert in een ervaring of geheel.

17
Q

cognitieve dissonantie

A

wanneer de consument over kenniselementen en gedragingen beschikt die onderling met elkaar in strijd zijn.

18
Q

Howard en Sheth onderscheiden drie mogelijke ‘probleemsituaties’ op het gebied van behoeftebevrediging:

A
  • Uitgebreide besluitvorming doet zich met name voor in een nieuwe situatie waarbij voor de consument veel op het spel staat. De consument zal zich uitgebreid oriënteren, laten informeren en vergelijken (bij speciality goods: auto, huis).
  • Beperkte besluitvorming doet zich met name voor bij een situatie waarmee de consument slechts een beperkte ervaring heeft en beperkt risico loopt.(bij shoppinggoods: kleding).
  • Routinematig aankoopgedrag doet zich voor in situaties waarmee de consument veel ervaring heeft en nauwelijks risico loopt (levensmiddelen).
19
Q

perceptie kenmerken

A
  1. Selectieve aandacht - Iemand neemt slechts een gedeelte van de werkelijkheid waar,
    namelijk stimuli die betrekking hebben op de actuele behoeften.
  2. Selectieve verwerking (distortion) - Iemand vervormt de signalen die op hem afkomen om ze
    in te kunnen passen in zijn eigen belevingswereld, dus dat de stimuli past bij zijn beeld of
    overtuiging.
  3. Selectieve herinnering (retention) - Iemand onthoudt niet alles wat hij waarneemt, alleen
    stimuli die de bestaande overtuiging en attitudes ondersteunen.
20
Q

wear in

A

wanneer de communicatiedoelgroep na verloop van tijd aan de communicatie- uiting gewend is geraakt en dus haar maximale effect bereikt heeft.

21
Q

bursting

A

Gewenning treedt op bij bursting, waarbij de boodschappen in korte tijd frequent worden geplaatst.

22
Q

wear out

A

Vermindert dit effect door slijtage

23
Q

perceived risk

A

Voor de koop zal de afnemer de consequenties afwegen die aankoop van een product meebrengen. Deze denkbeeldige risico’s