nederlands verruiming lexicon : economie & organisatie Flashcards
fluctueren
op- en neergaan, schommelen, variëren
de obligatie
uitgeleend geld aan een bedrijf of overheid voor een bepaalde looptijd
de registratiekosten
kosten bij de aankoop van een woning, appartement of bouwgrond
financieren
bekostigen, geld verschaffen, lenen
het aandeel
een deel van het kapitaal van een onderneming
beleggen
investeren van geld in ruil voor onzekere inkomsten in de toekomst
het krediet
de lening of uitstel van betaling
de rente
de intrest, vergoeding voor het lenen van geld
het nettoloon
het loon dat je, als je RSZ en bedrijfsvoorheffing ervan trekt, op je rekening ontvangt
reguleren
in goede banen leiden
de fraudeur
een oplichter, iemand die bedrog pleegt
het rendement
de gemaakte winst (of verlies) op beleggingen
de uitkering
betaling van een bedrag waarop iemand recht heeft
fiscaal
betrekking hebben op de belastingen
de koers
de waarde of marktprijs van een munt, aandeel, effect…