frans vocabulaire en route 1 p180-182 Flashcards
1
Q
een sfeer, gezelligheid
A
une ambiance
2
Q
een stok
A
un bâton
3
Q
de bluf
A
le bluff
4
Q
een doos
A
une boite
5
Q
een doel
A
un but
6
Q
een dobbelsteen
A
un dé
7
Q
een dominosteen
A
un domino
8
Q
de tijd
A
la durée
9
Q
een behendigheidsspel
A
un jeu d’adresse
10
Q
een kaartspel
A
un jeu de cartes
11
Q
een kennisspel
A
un jeu de connaissance
12
Q
een damspel
A
un jeu de dames
13
Q
een schaakspel
A
un jeu d’échecs
14
Q
een onderzoeksspel
A
un jeu d’enquête
15
Q
een kansspel (geluk)
A
un jeu de hasard
16
Q
een letterspel
A
un jeu de lettres
17
Q
een geheugenspel
A
un jeu de mémoire
18
Q
een bordspel
A
un jeu de plateau
19
Q
een spel in zakformaat
A
un jeu de poche
20
Q
een gezelschapsspel
A
un jeu de société
21
Q
een strategiespel
A
un jeu de stratégie
22
Q
een speler
A
un joueur
23
Q
een boekje met de spelregels
A
le livret de règles
24
Q
een spelletje/wedstrijdje
A
une partie
25
een pion
un pion
26
een damschijf
un pion (blanc ou noir)
27
een spelbord
un plateau
28
de spelregels
la règle du jeu
29
de spanning
le suspens
30
een steentje
une tuile
31
verslavend
addictif/ve
32
leuk
amusant(e)
33
creatief
créatif/ve
34
tijdloos
indémodable
35
speels,ludiek,leuk
ludique
36
orgineel
orginal(e)
37
belemmeren
entraver
38
verbinden
relier
39
winnen
remporter
40
vinden, achterhalen
retrouver
41
makkelijk te begrijpen
être facile à comprendre
42
de eerste zijn om
être le premier à
43
schaken
jouer aux échecs
44
mens-erger-je-niet!
ne t'en fais pas!
45
ongewoon zijn
sortir de l'ordinaire