frans bescherelle 1-14 Flashcards
1
Q
zijn
A
être
2
Q
hebben
A
avoir
3
Q
houden van
A
aimer
4
Q
spelen
A
jouer
5
Q
studeren
A
étudier
6
Q
appreciëren
A
apprécier
7
Q
kopiëren
A
copier
8
Q
roepen
A
crier
9
Q
wijzigen, veranderen
A
modifier
10
Q
vergeten
A
oublier
11
Q
skiën
A
skier
12
Q
sorteren
A
trier
13
Q
ontwerpen
A
créer
14
Q
varen, navigeren
A
naviguer
15
Q
aanvallen
A
attaquer
16
Q
uitleggen
A
expliquer
17
Q
ontbreken, missen
A
manquer
18
Q
opmerken
A
remarquer
19
Q
plaatsen, zetten
A
placer
20
Q
aankondigen
A
annoncer
21
Q
vooruitgaan
A
avancer
22
Q
beginnen
A
commencer
23
Q
verplaatsen
A
déplacer
24
Q
scheiden
A
divorcer
25
uitwissen, uitvegen
effacer
26
financieren
financer
27
werpen
lancer
28
bedreigen
menacer
29
uitspreken
prononcer
30
eten
manger
31
bewegen
bouger
32
veranderen
changer
33
verbeteren
corriger
34
verhuizen
déménager
35
aanmoedigen
encourager
36
eisen
exiger
37
oordelen
juger
38
mengen
mélanger
39
zwemmen
nager
40
verdelen
partager
41
beschermen
protéger
42
opruimen
ranger
43
reizen
voyager
44
wijken, afstaan
céder
45
versnellen
accélérer
46
vieren
célébrer
47
hopen
espérer
48
overdrijven
inquiéter
49
verontrusten, zich zorgen maken
s'inquiéter
50
voorafgaan
précéder
51
verkiezen
préférer
52
bezitten
posséder
53
regelen
régler
54
herhalen
répéter
55
drogen
sécher