duits die Uhrzeit L4 Flashcards
1
Q
voor (12)
A
vor
2
Q
na/over (12)
A
nach
3
Q
uur (12)
A
Uhr
4
Q
half (12)
A
halb
5
Q
kwart (12)
A
Viertel
6
Q
middernacht
A
Mitternacht
7
Q
het uur
A
die Stunde(n)
8
Q
het kwartier
A
die Viertelstunde(n)
9
Q
de klok, het horloge
A
die Uhr(en)