nederlands : franse leenwerkwoorden Flashcards
1
Q
inpalmen, zich toe-eigenen
A
accapareren
2
Q
versnellen
A
accelereren
3
Q
opstapelen
A
accumuleren
4
Q
samenstellen
A
assembleren
5
Q
besluiten
A
concluderen
6
Q
bevestigen
A
confirmeerde
7
Q
grondvesten, vaststellen
A
constitueren
8
Q
voortzetten, voortdoen
A
continueren
9
Q
verkondigen
A
declareren
10
Q
afleiden
A
distilleren
11
Q
verhogen
A
eleveren
12
Q
verklaren
A
expliceren
13
Q
ontploffen
A
exploderen
14
Q
afdwingen
A
forceren
15
Q
schelden, tieren, sakkeren
A
fulmineren