frans vocabulaire en route 3 p184-185 Flashcards
1
Q
een oplaadkabel
A
une câble de recharge
2
Q
een camera
A
une caméra
3
Q
een hoofdtelefoon
A
un casque d’écoute
4
Q
een lader
A
un chargeur
5
Q
een toetsenbord
A
un clavier
6
Q
een (spel)console
A
une console (de jeu)
7
Q
een scherm
A
un écran
8
Q
een videospel
A
un jeu vidéo
9
Q
een gamecontroller
A
une manette
10
Q
een computer
A
un ordinateur
11
Q
oortjes
A
des oreillettes
12
Q
een smartphone
A
un smartphone
13
Q
een muis
A
une souris
14
Q
een tablet
A
une tablette
15
Q
een muismat
A
un tapis de souris
16
Q
een webcam
A
une webcam
17
Q
virtueel
A
virtuel(le)
18
Q
stoten
A
cogner
19
Q
overtuigen
A
convaincre
20
Q
roepen, gillen
A
crier
21
Q
vernielen
A
démolir
22
Q
zich boos maken
A
se fâcher
23
Q
valsspelen
A
tricher
24
Q
winnen, overwinnen
A
vaincre
25
dankzij
grâce à
26
bij gelegenheid, soms
occasionnellement
27
met meerderen
à plusieurs
28
in team, in een ploeg
en équipe
29
online
en ligne
30
zen blijven, rustig blijven
rester zen
31
een leeg moment
un moment creux