engels voc folder 7 p307-312 Flashcards
1
Q
een lichaamsdeel
A
a body part
2
Q
een lip
A
a lip
3
Q
een operatie
A
an operation/surgery
4
Q
pijn
A
pain
5
Q
een tong
A
a tongue
6
Q
blind worden
A
to go blind
7
Q
een arm
A
an arm
8
Q
een buik
A
a belly
9
Q
een kaak
A
a cheek/jaw
10
Q
een borst
A
a chest / a breast
11
Q
een kin
A
a chin
12
Q
een oor
A
an ear
13
Q
een voorhoofd
A
a forehead
14
Q
een knie
A
a knee
15
Q
een mond
A
a mouth
16
Q
een neus
A
a nose
17
Q
een schouder
A
a shoulder
18
Q
een keel
A
a throat
19
Q
een kont
A
an ass/ a bottom/ a bum
20
Q
een rug
A
a back
21
Q
een kuit
A
a calf
22
Q
een elleboog
A
an elbow
23
Q
een haar
A
a hair
24
Q
een hoofd
A
a head
25
een heup
a hip
26
een been
a leg
27
een nek
a neck
28
een dij
a thigh
29
een vinger nagel
a fingernail
30
een hand
a hand
31
een wijsvinger
an index finger
32
een pink
a pinkie/pinky
33
een middelvinger
a middle finger
34
een ring vinger
a ring finger
35
een duim
a thumb
36
een pols
a wrist
37
een enkel
an ankle
38
een voet
a foot
39
een hiel
a heel
40
een teen
a toe
41
een teen nagel
a toenail
42
een oog
an eye
43
een wenkbrauw
an eyebrow
44
een wimper
an eyelash
45
een ooglid
an eyelid
46
een crème/zalf
a cream
47
een verplichting
an obligation
48
een pil
a pill
49
een puist
a pimple
50
de huid
the skin
51
een puist
a spot
52
smeren/aanbrengen
to apply
53
uitknijpen
to pop
54
een litteken geven
to scar
55
ontstoken
to get infected
56
ernstig
severe
57
een ziekhuis
a hospital
58
een litteken
a scar
59
een verband doen om/verbinden
to bandage up
60
alcoholgel
alcohol gel
61
een verband
a bandage
62
een reinigingsdoekje
a cleansing wipe
63
watten
cotton wool
64
ontsmettingsspray
disinfectant spray
65
dun verband
a dressing
66
ehbo-kit
first aid kit
67
een ijspak
an ice-pack
68
een plijster
a plaster/ a Band-Aid
69
veiligheidsspelden
safety pins
70
plakband
sticky/adhesive tape
71
een strip met pijnstillers
a strip of painkillers
72
een tablet (pil)
a tablet
73
een termometer
a thermometer
74
een pincet
tweezers
75
a blaar 3
a blister, blistered, to blister
76
bloed 3
blood/a bleeding, bloody, to bleed
77
een breuk 3
a break, broken, to break
78
een blauweple/kneuzing 3
a bruise/bruising, bruised, to bruise
79
een buil 2
a bump, to bump
80
een brandwond 3
a burn, burnt, to burn
81
een snee 3
a cut, cut, to cut
82
uit de kom 3
a dislocation, dislocated, to dislocate
83
een breuk 3
a fracture, fractured, to fracture
84
een schaafwond 3
a graze, grazed, to graze
85
een infectie 3
an infection, infected, to infect
86
een blessure 3
a injury, injured, to injure
87
een schart 3
a scratch, scratched, to scratch
88
een verstuiking 3
a sprain, sprained, to sprain
89
een steek 2
a sting, to sting
90
een zwelling 3
a swelling, swollen, to swell
91
omgeslaan 2
twisted, to twist
92
een wonde 3
a wound, wounded, to wound
93
een allergie
an allergy
94
een afspraak
an appointment
95
rugpijn
a backache
96
een beet
a bite
97
een verkoudheid
a cold
98
een klacht
a complaint
99
een hoest
a cough
100
diarree
diarrhoea
101
een ziekte
a disease /an illness
102
koorts
a fever
103
de griep
the flu
104
een voedselvergiftiging
food poisoning
105
een huisdokter
a GP
106
hoofdpijn
a headache
107
een medicijn
a medicine / a medication
108
een bloedneus
a nosebleed
109
een verpleger / verpleegster
a nurse
110
een voorschrift
a prescription
111
een loopneus
a runny nose
112
een nies
a sneeze
113
een symptoom
a symptom
114
een behandeling
a treatment
115
ademen
to breathe
116
hoesten
to cough
117
genezen
to cure
118
onderzoeken
to examine
119
niezen
to sneeze
120
behandelen
to treat
121
overgeven
to throw up / to vomit
122
allergisch
allergic
123
duizelig
dizzy
124
ziek
ill / sick
125
pijnlijk
sore
126
van streek
upset
127
je boeddruk nemen
to check your blood pressure
128
je temperatuur meten
to take your temperature
129
een mondmasker
a face mask
130
een toestemming
a permission
131
een apotheker
a chemist / a pharmacist
132
een apotheek
a pharmacy / a chemist's (shop)
133
een mogelijkheid
a possibility
134
een verbod
a prohibition
135
toestaan
to allow
136
verbieden
to forbid
137
een bekwaamheid, een capaciteit
an ability
138
een contactlens
a contact lens
139
een handicap
a disability
140
een verzoek
a request
141
braille
braille
142
krukken
crutches
143
een leidingshond
a guide dog
144
hooftoestel
a hearing aid
145
gebarentaal
sign language
146
een looprek
a walking frame
147
een loopstok
a walking stick / a white cane
148
een rolstoel
a wheelchair
149
doof
deaf
150
gehandicapt
disabled
151
stom, stemloos
mute