BESCHERELLE 6 15-31 Flashcards
1
Q
regeren
A
régner
2
Q
beschermen
A
protéger
3
Q
(op)heffen
A
lever
4
Q
opstaan
A
se lever
5
Q
modelleren, vormen
A
modeler
6
Q
vriezen
A
geler
7
Q
opbellen, roepen
A
appeler
8
Q
heten, noemen
A
s’appeler
9
Q
zich herinneren
A
se rappeler
10
Q
spellen
A
épeler
11
Q
vernieuwen
A
renouveler
12
Q
kopen
A
acheter
13
Q
terugkopen
A
racheter
14
Q
meebrengen
A
amener
15
Q
meenemen
A
emmener
16
Q
leiden
A
mener
17
Q
pellen
A
peler
18
Q
wegen
A
peser
19
Q
wandelen
A
se promener
20
Q
gooien, werpen
A
jeter
21
Q
teruggooien
A
rejeter
22
Q
doorbladeren
A
feuilleter
23
Q
projecteren
A
projeter
24
Q
betalen
A
payer
25
doen schrikken
effrayer
26
schrikken
s'effrayer
27
proberen
essayer
28
afdrogen, afvegen
essuyer
29
drukken
appuyer
30
vervelen
ennuyer
31
zich vervelen
s'ennuyer
32
gebruiken
employer
33
kuisen
nettoyer
34
verdrinken
se noyer
35
tutoyeren (jij zeggen)
tutoyer
36
met u aanspreken
vouvoyer
37
sturen, verzenden
envoyer
38
terugsturen
renvoyer
39
gaan
aller
40
weggaan
s'en aller