nederlands taalschat p348-351 Flashcards

1
Q

waarover gesproken/geschreven wordt

A

sprake zijn van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op het nippertje ontsnappen

A

door het oog van de naald kruipen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iets wel/niet letterlijk opvatten

A

naar de letter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe je ergens mee omgaat

A

ergens … mee omspringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iemand beetnemen, bedotten, regels niet volledig volgen

A

een loopje nemen met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in ieder geval

A

althans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

alleen, enkel, slechts

A

louter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

achtereenvolgens, in die volgorde

A

respectievelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dat wordt toegegeven

A

weliswaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

echter, namelijk, toch

A

immers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bovendien, ook, voor de rest

A

overigens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly