engels voc unit 2 file 3 Flashcards
1
Q
een tijdperk
A
an era
2
Q
uitbuiten
A
to exploit
3
Q
met geweld, gedwongen
A
forcibly
4
Q
plunderen
A
to loot
5
Q
een grondstof
A
a resource
6
Q
een schurk
A
a villain
7
Q
een voorouder
A
an ancestor
8
Q
een hongersnood
A
a famine
9
Q
onderdrukking
A
oppression
10
Q
heersen over
A
to rule
11
Q
voormalig
A
former
12
Q
danken aan
A
to owe to
13
Q
bloeiende
A
thriving
14
Q
een bijdrage
A
a contribution
15
Q
voornamelijk
A
primarily