8/5-Aristoteles theor fil/concl Flashcards
1
Q
Waarin verschilt de ontologie van Aristoteles van die van Plato?
A
- verschil in relatieve status tussen arist cat ‘substantie’ enerzijds en cat als ‘kwaliteit’ anderzijs heeft geen parallel in platoonse ontologie: Ideeen van ‘dingen’ en Ideeen van eigenschappen/kwaliteiten hebben zelfde status.
- fundamenteler: in arist ontologie is vorm als essentie immanent; bij P transcendent.
- Ontologische hierarchie omgekeerd: bij P bestaan ‘dingen’ in zintuigelijk waarneemb wereld alleen bij gratie vh feit dat corresponderende universalia (Ideeen) bestaan. Bij A zijn deze dingen ontologisch primair: zonder indiv substanties geen universalia.
p119/217 zelftoets
2
Q
Wat is vlgs Aristoteles ware kennis/echte wetenschap?
A
Het kennen van ‘waarom’ vd verschijnselen; verschijnselen op meer algemene oorzaken kunnen terugvoeren.
Als compleet kennissysteem: ware kennis/wetenschap is deductief systeem en afleiden van verschijnselen uit meer algemene oorzaak krijgt vorm ve deductief bewijs (zoals wiskundigen dat doen).
p119/219 zelftoets
3
Q
De synthese van aristotelisme en christendom heeft het algemeen gangbare wereldbeeld bepaald, zeker tot in de 17eS. Daar waren bijstellingen voor nodig. Som op.
A
- Godsopvatting: God die aan zichzelf denkt rijmt niet met OT-God (scheppend) of NT-God (verlossing mensheid).
- Radicale scheiding tussen volmaakte bovenmaanse en minder volmaakte ondermaanse (twee versch soorten materie) vanuit oogpunt wijsgerige fysica niet vol te houden.
- Fundamenteel: analyse gaat vaak niet verder dan verhelderen van manieren waarop wij in dgl leven over fysische processen spreken/denken. Kracht (spreekt snel aan) ook zwakte (belangrijke resultaten bereikt door speculatief denken boven/tegen dagelijkse).
p119