8/2-Aristoteles theor fil/ontologie Flashcards

1
Q

Welke kritiek heeft Aristoteles op Plato’s Ideeenleer? Waarom wees A de ideeen van Leucippus en Democritus (atomisten) af?

A

L & D: echte zijnde bevind zich op microniveau, de meer fundamentele werkelijkheid van onveranderlijke en eeuwige atomen.
A en P: werkelijkheid is meer dan constituerende materiele elementen.
P en L en D: zintuigelijk waarneembare wereld is niet ultieme realiteit. Ware zijnde heeft niet in vorm van materiele basiselementen (bv atomen) maar ve transcendente Ideeenwereld.

A: verwerpt transcendente Ideeenwereld.

  • (technische) bezwaren tegen argumenten v P en platonisten voor postuleren v Ideeen.
  • theorie als zodanig: P maakt relatie tussen Ideeenwereld en zintuigelijke waarneemb kosmos niet duidelijk
  • demiurg die deel heeft aan hogere werkelijkh is verdoezelen vh probleem door onhelder taalgebruik/poetische metaforen. Wat is ‘heeft deel aan’?
  • bruikbaarheid vd Ideeenleer: Ideeenwereld levert nutteloze/onelegante verdubbeling vd dingen in zintuigelijk waarneemb wereld op, die geen oorzakelijke verklaring kan zijn.

Wijst P’s tweewereldenleer af.

p108

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat stelt Aristoteles tegenover Plato’s tweewereldenleer?

A

Uiteindelijke realiteit wordt juist wel gevormd door ‘dingen’/ware zijnden/substanties in wereld om ons heen. Hierop is ontologie/zijnsleer gebaseerd (hoog common sense gehalte).

In Categorieen en Metafysica beschreven.

Er zijn ook andere zijnswijzen. Bv: ‘een meter lang’ is geen substantie/op zichzelf staand ding ==> beschreven in categorieenleer.

p109

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zet Aristoteles’ categorieenleer uiteen.

A

Kategoria = soorten predicaten (zie syllogisme).

Bv: Socrates is x. Socrates is wijs / in Athene / 1.70 lang = prediceren met kwaliteit, plaats of kwantiteit. Is geen antwoord op wat S in eigenlijke zin is (Socrates is Socrates/mens).

A onderscheidt tien categorieen
1 - substantie
2 - kwantiteit
3 - kwaliteit
4 - relatie
5 - plaats
6 - tijd
7 - in-een-positie-zijn
8 - hebben
9 - doen
10 - aangedaan-zijn.

Categorieen van denken zijn ook categorieen vd werkelijkheid.

Substantie = wezenlijke eigenschappen
Accidenten = niet-wezenlijke eigenschappen.
Accidentele cat’n afhankelijk van substantie: bv kwal/kwant altijd gekoppeld aan een substantie.

p110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Levert systeem van categorieen/predicaten niet eerder logische informatie dan ontologische?

A

A: categorieen niet alleen soorten predicaten maar ook versch manieren van aanduiden.

Omdat A stilzw heeft nat correspondentie tussen structuur van ons denken en structuur vd werkelijkheid aangenomen. Daardoor categorieen van ons denken = categorieen van zijn.

A trekt scheidslijn tussen meest eigenlijke wijze van zijn (die aangeeft wat iets wezenlijk is (cat: substantie) en de niet-wezenlijke eigenschappen (accidentele categorieen).

p110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is er common sense aan de categorieenleer?

A

Correspondeert met de manier waarop wij in dgl leven over ‘dingen’ praten/denken. Substanties bestaan en eigenschappen bestaan niet opzichzelfstaand.

p110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem een verschil tussen de ontologie van Plato en die van Aristoteles adhv categorieenleer.

A

Groene boom:

Plato: boom heeft deel aan de Idee ‘boom’; groen omdat hij deel heeft aan ‘groenheid’. Geen verschil in status/zijnswijze tussen ‘boom’ en ‘groenheid’.

Aristoteles: het is wezenlijker voor een boom om ‘boom’ te zijn dan ‘groen’. Ondanks herfstkleuren zelfde boom.

p110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

‘Zijn’ is vlgs Aristoteles geen eenduidig concept. Leg uit.

A

Verschillend gebruik van ‘zijn’ in versch categorieen is niet homonymisch (zelfde woord/andere betekenis).
A: accidentele zijnswijzen zijn gerelateerd aan/afh v substantiele zijnswijze doordat zij slechts in substanties gezegd worden te zijn.

Bijv: er bestaan geen witte voorwerpen zonder witheid ==> substantie is ontologisch primair tov accidenten.

p110

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf de ontologische hierarchie binnen de categorie substantie.

A

Primaire substantie: Socrates = het individu Socrates

Secundaire substantie: Socrates = mens (soort/eidos/species), wordt VAN primaire substantie gezegd.
Is het algemene begrip (universale/universalia), dat tevens essentie vormt vd primaire substantie.
NB: het universale is als secundaire substantie reeel aanwezig in de primaire substantie.

p111

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe vervult de aristotelische secundaire substantie de rol ve platoons idee? Wat is het verschil?

A
  • werkelijk bestaand universale +
  • essentie vd indiv substanties id wereld

Eidos is ook vorm; zelfde woord dat Plato gebruikte om de Idee aan te duiden.

Plato: verklarende essentie = TRANSCENDENT Idee (BOVEN de dingen).
Aristoteles: verklarende essentie = vorm/eidos die in primaire substantie gezegd wordt te zijn. IMMANENT (aanw IN de dingen).

EN: secundaire substantie heeft ander relatieve ontologische status.
Plato: Idee is ontologisch primair.
Aristoteles: het zijn de individuele dingen die primair zijn, want zonder primaire substanties geen secundaire substanties/universalia.

p111

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schets de contouren van Aristoteles’ zijnsleer.

A
  • Individuele dingen in de zintuigelijk waarneembare wereld zijn ontologisch absoluut primair
  • Ontologisch secundair: de reeel bestaande essenties van deze substanties zijn als immanente vormen in primaire substantie aanwezig.

Zijnswijze van de eigenschappen in de niet-substantiele categorieen (kwal, kwant, relatie, plaats etc) zijn ook van lagere ontologische orde.

==> ervaringswerkelijkheid heeft veel hogere status van een platonist zou vinden.

p111

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke belangrijke overeenkomst bestaat er tussen de denksystemen van Plato en Aristoteles?

A

A en P:

  • Dingen in de wereld om ons heen zijn wat ze zijn dankzij een onveranderlijke en niet-materiele essentie.
  • Verwerpen visie van vroegere natuurfilosofen (wo atomisten; geloofden dat een object id fysische werkelijkheid volledig verklaard is wanneer materiele constituenten aangegeven konden worden.

A: voor verklaring fys werkelijkheid dus belangrijke rol voor immanente vorm (fysica) weggelegd.

p112

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly