22-Hume's scepticisme Flashcards

1
Q

Welke twee vormen van scepticisme onderscheidt Hume?

A
  1. Scepticisme dat aan een fil onderzoek vooraf gaat: gematigde vorm v Descartes’ meth twijfel. Universele twijfel tav vroegere meningen/principes en tav onze kenvermogens zelf.
    Bezwaar tegen D’s meth twijfel: D trekt bij de gevolgtrekkingen die hij verbindt aan het zekere uitgangspunt dat hij gevonden meent te hebben, gebruik van juist ook die vermogens waaraan hij eerder twijfelde. H’s twijfel daarom gematigder.
  • Zonder vooroordelen;
  • Onpartijdig;
  • Heldere en vanzelfspr principes;
  • Met bedachtzame en betrouwb stappen vooruitgang boeken.
  • Telkens terugblikken op conclusies;
  • Al hun gevolgen in ogenschouw nemen.
  1. Scepticisme dat voortvloeit uit onderzoek:
    - benadrukken dat alle zintuigel gewaarwordingen en verstandel vermogens bedrieglijk zijn (pyrronisme = onmogel om tot betrouw kennis te komen; H verwerpt dit want verlammend).

p132 + opg22.1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hume bepleit niet alleen een gematigde vorm van Descartes’ meth twijfel, ook het pyrronisme wil hij matigen. Hij noemt dat academisch scepticisme. Wat is dat?

A
  • Verwijst naar platoonse Academie;
  • ‘durable and useful’;
  • neemt gezond verstand in aanmerking + kritisch zijn;
  • tegenwicht tegen natuurl neiging tot dogmatisme;
  • ook tegenwicht tegen neiging vd verbeelding om vergezochte/verheven thema’s te zoeken.

p133

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SCEP TAV ZINTUIGEN

De wijze waarop H (persoonl) identiteit analyseert, is klassiek geworden. Welke vragen stelt hij zich?

A
  • Rekening houden met gezond verstand.
  • ‘We must take for granted’ dat objecten buiten onze waarneming bestaan.
  • Volgens welke principes kennen wij continued existence tot aan objecten (ook die die we niet waarnemen)?
  • Waarom gaan we er van uit dat zij een bestaan hebben, onafh van geest en waarneming?
    => liggen zintuigen, rede of verbeelding hieraan ten grondslag?

p133

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

SCEP TAV ZINTUIGEN

Zintuigen: waarom kan hierdoor geen continued existence ve object afgeleid worden?

A

Wij hebben slechts momentane indrukken v externe objecten (esse est percipi, Berkeley): het voortd bestaan v iets kan alleen gebaseerd zijn op permanente waarneming en dat kan niet.

p133

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SCEP TAV ZINTUIGEN

Rede: waarom kan rede niet tot permanent bestaan van objecten concluderen?

A
  • argumenten filosofen maar bij weinigen bekend.
  • Indrukken als genot en pijn zijn bij iedereen.

p134

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

SCEP TAV ZINTUIGEN
Verbeelding blijft over als datgene dat ons tot idee v permanente en onafh van onze percepties bestaande objecten brengt. H gebruikt hiervoor twee principes. Beschrijf.

A

CONSTANTIE = gegeven dat indrukken die wij op versch tijdstippen v objecten hebben als gelijk beschouwen. Maar: obj veranderen (vgl: haardvuur).

SAMENHANG: Versch, onderbroken percepties vh object door een werkelijke bestaan worden verbonden, dat niet waarneembaar is.
Verkrijgt kracht en levendigheid door herinnering aan ononderbroken percepties + neiging aan te nemen dat ze hetzelfde zijn.
Beroept zich op overtuiging gekenmerkt door kracht & levendigh (vgl causaliteit).

Dus: obv waarneming objecten in bep tijdsbestek, toekennen bestaan/identiteit.
In dgl leven geen onderscheid tussen het dubb bestaan van
a) niet-permanente percepties en
b) verondestelde identiteit v permanente objecten op basis daarvan.
H vond dit confllict tussen rede (a) en verbeelding (b) a monstrous offspring of two principles.

p134

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SCEP VD ZINTUIGEN

Wat is de betekenis vh scepticisme tav de zintuigen?

A

Fil context in aanmerking nemen:

  • is impl antwoord op extreme scepticisme van pyrronisme. Wil met acad scept beroep doen op overtuigingen van alledaagse praktijk, hoewel deze fil rede ondermijnen.
  • reactie op Locke: H ontkent dat tav objecten onderscheid gemaakt kan wordne tussen prim en sec eigenschappen: beide kenbaar adhv impressies en sec eigenschappen even werkelijk als prim.
  • reactie op Berkeley: God staat niet garant voor overeenstemmen percepties met werkelijkh, want druist in tegen empir uitgangspunt en scepticisme.

H was eerste met scepticisme tav zintuigen die op wezenl kentheoretisch probleem heeft gewezen. Kant zag belang:
- alle kennis is op ervaring gebaseerd
vs
- kennis van Dinge-an-sich is niet mogelijk (vorm v scept).

In Angelsaksische actuele kentheor discussies worden indrukken ‘sense-data’ genoemd.

p135

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ONTK GEESTEL SUBST
Berkeley, Descartes, Leibniz, Spinoza gaan uit vd mensel geest als een op zichzelf staande (immat) substantie/ziel. Het is het substraat van al onze geestel functies/activiteiten (zijn inherent aan substantie).
Hoe denkt Hume hierover?

A

Hij ontkent stellig het bestaan ve geestel substantie, want percepties zijn uitgangspunt. Dus overbodig om geestel substantie te veronderstellen om bestaan v percepties te ondersteunen en waaraan percepties inherent zouden zijn. Kwestie v ziel/geestel substantie is absolutely unintelligible.

Tegen zere been filosofen / theologen (want ziel na dood dan geen grondslag).

p136

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IDENTITEIT

Wat is het begrip identiteit in algemeenheid vlgs Hume?

A

Gebruikt dit ook bij waarneming objecten; wij kunnen ondanks onderbroken percepties toch tot idee van permanente objecten met eigen identiteit komen.

Andere dimensie: criteria hanteren. Bij veranderingen object kunnen we soms toch spreken van identiek object: verbeelding kan hierbij uitgaan bijv uitgaan van criterium ve gemeensch doel/functie (sympathy of parts: verbouwd schip blijft zelfde schip; kleine eik wordt groot; kind wordt groot zonder verandering v identiteit).

p137

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PERS IDENTITEIT

Waarop moet vlgs Hume de idee ve zelf moeten zijn gebaseerd?

A

Op een enkelvoudige impressie ervan: maar zelf/persoon niet eenmalige indruk, maar verscheidene. Er is immers geen constante en onveranderlijke pijn, genot, verdriet, vreugde. Deze volgen op elkaar, nooit tegelijkertijd. Idee v zelf kan niet afgeleid zijn van 1 v deze indrukken.

p137

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PERS IDENTITEIT

Hoe kan vlgs Hume identiteit worden toegekend?

A

Langs zelfde redenering als voor begrip ‘identiteit’: bij het toekennen moeten bep criteria worden gehanteerd.
Identiteit die we toekennen is fictief en van zelfde karakter als identiteit die we aan planten/dieren toekennen.

Probleem:
percepties die deel er deel v uitmaken verschillende zijn. Er is geen samenbindende, daarvan deel uitmakende perceptie; stellen wij ons in verbeelding voor.

Essentieel: vraag vlgs welk principe de eenheid van ideeen tot stand komt. Drie eigenschappen ten grondslag aan associatieve relaties:

  • gelijkenis:
  • nabijheid in ruimte en tijd: geen rol in geest
  • oorzaak en gevolg:

Vlg herinnering: vroege percepties + relaties van gelijkenis aangebracht door verbeelding. Deze samenhang lijkt op continuiteit object (ic: persoonl identiteit).
H zegt van herinnering: brengt niet alleen identiteit ah licht maar draagt ook bij aan totstandbrenging ervan door relatie van gelijkenis tussen percepties te accentueren.

p138

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

PERS IDENTITEIT

Welke vergelijking maakt H tussen de ziel en een republiek?

A

Percepties staan in causale relatie tot elkaar. Karakter, instelling, indrukken en ideeen kan persoon wijzigen, maar verliest identiteit niet. Div onderdelen blijven verbonden door relatie van causaliteit.

Persoonl identiteit vooral gebaseerd op herinnering, zonder deze geen notie van causaliteit en dan ook niet keten van oorzaak/gevolg die vorm geeft aan onze identiteit als persoon.

p138

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

PERS IDENTITEIT
Hume is openhartig over zijn twijfels over deze theorie. Hij weet niet hoe hij zijn opvattingen moet corrigeren (labyrint) en hoe ze consistent te maken. Hoe zet hij alles nog eens op een rijtje in Treatise?

A
  1. hij kan zich zelf niet vatten zonder 1/meer percepties. Samenstelling daarvan vormt zelf.
  2. we hebben geen idee ve externe substantie die los staat van ideeen met bep eigenschappen. Geldt ook voor geest.
  3. we voelen dat ideeen samenhangen zodat ze tot idee v identiteit leiden maar H kan principes niet aangeven. Hoe principes vinden die rol spelen bij toekennen ve persoonl identiteit?
  4. Twee principes die onverenigbaar zijn, maar H kan van beide geen afstand doen.
    - al onze afzonderl percepties bestaan afzonderlijk;
    - geest neemt nooit een afzonderl samenhang waar tussen afzonderl entiteiten.

=> als percepties inherent zijn aan iets enkelvoudigs en individueels of als geest een wezenl verband zou waarnemen zou het probleem niet bestaan. Voor Hume onoplosbaar.

p139

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

PERS IDENTITEIT

Hoe ging Kant verder met Hume’s probleem van de persoonl identiteit?

A

Kant: ontwikkelde door en kwam met idee vd absolute onvoorw eenheid vh denkende subject.
Ongrijpbare ik, ten grondslag aan al ons denken, geobjectiveerdtot object (zelf/ziel): dit is drogreden/paralogisme vlgs Kant, want denken als activiteit kan niet zichzelf tot object maken.

Het subject van alle inwendige verschijnselen (H: percepties) is zelf geen verschijning en daarom niet als object gegeven (H: hebben er geen perceptie van).

Strawson: denkfout confuses the unity of experience with the experience of unity.

Kant: probleem van persoonl identiteit is drogreden, dus non-probleem.

p140

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly