8/3-Aristoteles theor fil/fysica Flashcards
Wat vond Aristoteles van Parmenides’ gedachte dat verandering een vermenging van zijn en niet-zijn was en daarom niet door denken bevat kon worden?
Stelde dat zintuigelijk waarneembare werkelijkheid in al haar veranderlijkheid wel degelijk kenbaar is. Essenties zijn aanwezig IN de zintuigelijk waarneembare werkelijkheid.
Paradox: onveranderlijke essenties spelen rol bij verklaring van veranderende werkelijkheid.
Om veranderlijkheid kenbaar te maken was eigen begrippenapparaat + oorzakenleer nodig. Daardoor formuleren ve exacte theorie van veranderingsprocessen id fysische werkelijkheid mogelijk.
p113
Volgens welke vier categorieen kan er vlgs Aristoteles verandering plaatsvinden?
1) in cat substantie (ontstaan v ene substantie uit andere);
2) in cat kwaliteit (verandering; bv Socrates verandert van gezond in ziek);
3) in cat kwantiteit (groeien of krimpen);
4) in cat plaats (beweging).
p113
Aristoteles’ theorie van verandering en beweging kan gezien worden als een systematisering en verheldering van commonsensenoties. Leg uit.
1) Verandering heeft altijd een duidelijk begin- en eindpunt (witte Socrates eindigt gebruind).
2) Het onderliggende (gebruinde Socrates) blijft gelijk. Igv kwalitatieve verandering is dat de substantie Socrates.
3) Analyse veranderingsproces: onderliggende had aanvankelijk bep eigenschap niet (gebruind), die het vervolgens wel kreeg).
Veranderingen op niveau van substanties: zelfde wijze.
bv
- uit zaadje een plant
- uit klei een beeld
Het onderliggende heet hier materie/hule; aan het einde combinatie van materie en immanente vorm - veranderingsproces is verkrijgen van vorm die aanvankelijk ontbrak.
Drie factoren bij elke substantiele verandering:
1) de te verkrijgen vorm (belangrijk);
2) de onderliggende materie (belangrijk);
3) afwezigheid te verkrijgen vorm in beginsituatie.
Heet hylemorphisme (materie en vorm).
Verandering = actualiseren van vorm die in beginsituatie in potentie/potentieel aanwezig is. In natuurlijke substanties is mogelijkh tot verandering ingeprogrammeerd (uit beukennootjes ontstaan beuken).
p114
Het basisschema vd veranderingsleer is onvoldoende om als verklaring te dienen. Aristoteles bracht de oorzakenleer in stelling. Het proces moet door iemand in gang gezet worden, met een bepaald doel.
Welke vier oorzaken onderscheidt Aristoteles om veranderingsprocessen uitputtend te kunnen verklaren?
1) Materie-oorzaak: huis wordt van bakstenen, hout etc gebouwd.
2) Vormoorzaak: de vorm ‘huis’ zoals in denken van architect aanwezig. Vorm die aan de materie opgelegd moet worden.
3) Bewegingsoorzaak: degene die bouwt; proces in gang zetten.
4) Doeloorzaak: bouw niet doelloos maar om onderdak te verkrijgen.
Menselijke voortplanting:
- moeder levert materie
- vader levert beweging (zaad brengt vorm ‘mens’ in materie)
- doelgericht: nwe menselijke substantie (doeloorzaak).
p114
Hoe laat het voorbeeld van de menselijke voortplanting zien dat de vier oorzaken vaak feitelijk gereduceerd kunnen worden tot twee?
Vorm ‘mens’ is zowel
- bewegingsoorzaak (omdat vader ‘mens-is’ kan hij vorm ‘mens’ overbrengen) als
- vormoorzaak (vorm ‘mens’ wordt aan embryo meegegeven).
‘Mens brengt mens voort’
p115
Was Aristoteles’ opvatting vh begrip ‘oorzaak’ ruimer dan de hedendaagse opvatting?
Ja. Moderne opvatting is vooral wat A bewegingsoorzaak noemt. A vindt iedere factor ‘oorzaak’ als er rekening mee moet worden gehouden waarom een ding wordt wat het wordt.
p115
Wat bedoelt Aristoteles met de doelgerichtheid van veranderingsprocesseni in de natuur?
Niet zoals mensen plannen, denken, overleggen, maar dat veel zaken een duidelijke functie hebben. Dat doel moet in de verklaring van dat soort dingen meegenomen worden, niet alleen materiele oorzaken (teleologie).
Deze doelgerichtheid is in de ervaring gegeven, niet filosofisch gefundeerd.
Natuurlijke voortplanting (De Partibus Animalium):
- oorzaak-omwille-waarvan
- oorzaak-van-waaruit
de verandering plaatsvindt.
p115
Wat is de verdienste van de teleologie/doelgerichtheid?
Dat met behoud van de notie v eeuwige/onveranderlijke essenties als verklarende factoren, verandering id fysische werkelijkheid voor het denken toegankelijk maakt.
Verandering is hierin altijd te begrijpen als wisseling van gedaante in een overigens gelijkblijvend onderliggende.
Maar: uit een absoluut niet-zijnde ontstaat geen zijnde. Slechts de gedaante in een bepaald onderliggende verandert (beukennoot wordt beuk; gebruind ipv wit).
Ontstaat alleen uit wat de potentie heeft beuk/gebruind te zijn.
p115