20-Hume & empir traditie Flashcards

1
Q

Het empirisme (Hume) staat tegenover het rationalisme (Descartes, Spinoza, Leibniz). Hoe verschillen deze twee stromingen?

A

Rationalisme: voor bereiken zekere en betrouwb kennis ligt alle nadruk op rede (‘ik denk, dus ik ben’, waarheidscriterium)

Empirisme: nadruk op ervaring. Rede is onbetrouwb, kan leiden tot fantastische ideeen en opvattingen en verschaft geen betrouwb kennis (muv wisk). Kan alleen obv ervaring. NB: standpunt dient wel door rede verdedigd en nader uitgewerkt te worden.

p95

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de hoofdpunten van Hume’s (auto)biografie.

A
  • 1711 geboren, in gegoede familie, Schotland. Door moeder opgevoed.
  • 1723 univ Edinburgh (leest Locke, Newton, filosofen).
  • 1726 stopt studie; concentreert zich op filosofie.
  • 1729: ontwikk ideeen begint. Calvinisme afgezworen. Inzinkingen.
  • 1734: vertrekt naar Fr.; schrijft aan A Treatise of Human Nature.
  • 1737: terug naar Eng.
  • 1739: publiceert anoniem eerste twee boeken van Treatise. Teleurstellende ontvangst. Schrijft daarom
  • 1740: pamflet daarover. Derde boek Treatise verschijnt.
  • 1741-42: twee bundels Essays, anoniem. Positief ontvangen, mn de politieke.
    1745: afgewezen voor leerstoel door verzet conserv kerkelijke kringen.
  • Neemt deel aan oorlogsexpeditie. Begin succesvolle maatsch loopbaan. In dienst van generaal St. Clair.
  • 1748: publicatie Three Essays, voor eerst niet anoniem en Philosophical Essays (vervangt 1e boek Treatise).
  • 1749: werkt aan An Enquiry (vervangt boek 3 Treatise; publ 1751) en Political Discourses (publ 1752)
  • 1751: weer afgewezen voor leerstoel.
  • 1752: bibliothecaris Faculty of Advocates (tot 1757). Schreef History of Eng (publ 1754, 57, 59, 62), positief ontvangen. H’s faam is nu gevestigd.
  • 1763: secretaris ambassadeur in Parijs, tot 1766. Unieke combinatie van filosoof/diplomaat/historicus maakt hem populair. Raakt bevriend met d’Holbach, d’Alembert en Diderot.
  • 1766: naar Eng, met Rousseau. R vertrekt weer na een jaar.
  • 1767: hoogtepunt maatsch carriere: benoeming staatssecretaris, tot 1768.
  • 1769: keert def terug naar Schotland. Werkt aan Dialogues (godsd filosofie). Publ postuum 1779.
  • 1775: ziek.
  • 1776: publiceert autobiogr My Own Life. Overlijdt.

Was aimabel en sociaal.
Meest vertrouwde vriend van Adam Smith.

p100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

LOCKE
Was samen met Berkeley voorloper van Hume.
Hij was de eerste die tracht het empirisme systematisch te verdedigen en uit te werken. Hoe doet hij dat?

A

In An Essay concerning Human Understanding (1690).

Zelfonderzoek naar grenzen en mogelijkheden v ons verstand. Dus grondlegger vd mod kennisleer/epistemologie.

Wijst op Boyle, Huygens, Newton.
Wil wetenschap ontdoen v vaag taakgebruik.

‘Idee’ centraal (= alles wat bij denken object is vh verstand).
- kan geen sprake zijn van aangeboren principes (verwerpt dus Descartes en scholastiek)
- analyse van wijze waarop kennis tot stand komt en status en geldigheid.
- Waar komen ideeen vandaan indien geest tabula rasa? Kan slechts ervaring zijn.
Twee bronnen:
* extern zintuigel waarneemb objecten (sensations; belangrijkste)
* interne verrichtingen v onze geest, die wij gewaar worden en op reflecteren (reflections).

Dus: ideeen = [ervaring = sensations en/of reflections].

p101

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

LOCKE

Wat verstaat hij onder ideeen?

A

Ideeen:

  1. enkelvoudige:
    * primaire: eigensch van objecten die er onlosmakelijk deel van uitmaken
    - hardheid,
    - vorm,
    - uitgebreidheid,
    - aantal,
    - mobiliteit
    Via zintuigen omgezet in overeenkomstige ideeen van hardheid etc. Visuele waarneming: door materiele deeltjes (particles) die op onze geest inwerken.
  • secundaire: komen niet overeen met eigenschappen vd objecten zelf (kleur, smaak, geluid)
    2. complexe: niet simpele gewaarwordingen. Opgebouwd uit enkelv ideeen maar door onze geest omgezet in complexe ideeen (bv schoonheid, dankbaarheid, universum, persoon). Is dus constructie vd mensel geest. Krijgt logische structuur van L door onderscheid tussen substanties en relaties.

p102

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

LOCKE

Wat bedoelt hij met substanties?

A

Wordt door L in klassieke zin gebruikt: idee ve ‘drager’ vd eigenschappen ve object of vd menselijke geest en lichaam.

Bv: een roos.
Heeft talloze eigenschappen, die als enkelv ideeen kenbaar zijn (kleur, geur, verwelkt). Deze verwijzen naar een blijvend ‘iets’
- WAARVAN we div gewaarwordingen en
- overeenkomstige enkelv ideen hebben en
- WAAROVER gedacht en gesproken wordt (nl ve roos, niet ve tulp).
- ‘Iets’ is ve ander karakter dan de eigenschappen ervan.

p103

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

LOCKE

Waarom kwam zijn gedachtengoed niet uit de lucht vallen, toen?

A
  • Spectaculaire ontwikk vd natuurwetenschappen: mogelijkheden menselijk kennen lijkt onbegrensd;
  • Filosofie bleef steken in verouderde middeleeuwse scholastiek.

p104

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LOCKE

en Descartes zochten beide naar nwe filosofie als grondslag voor mod wetenschap. Hoe verschilden zij?

A
  • D en L beide van mening dat fil in het scholast denken was vastgelopen; nw begin nodig.
  • Successen in natuurwetensch aanleiding voor deze constatering
  • Wijze waarop is verschillend. D beproeft een benadering binnen strikt rationalisme, L zoekt oplossing in empirisme.

L: ‘historical plain method’ ipv vermeende evidente waarheden. Hoe voltrekt kenproces zich; lijkt meer om psychologie dan om filosofie te gaan, maar dat onderscheid bestond toen niet, en geen scherpe scheidlijn tussen wetenschappen en fil.

p104

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BERKELEY

Wat maakt hem tot zo’n uitzonderlijke filosoof?

A
  • ontwikkelde belangwekkende fil, die tegenstrijdigheden lijkt te bevatten.
  • gezond verstand vs problematiseren bestaan ve materiele wereld.
  • verzet tegen metafysische ideeen vs ontwerp ve eigen metafysica waarin God centraal.
  • uitgesproken empirist vs ook een idealist.

Tot op vandaag erkend als belangrijk en actueel, met belangwekkende ideeen.

p104

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

BERKELEY

Welke kritiek heeft hij op Locke?

A
  • theorieen in Essays conc Human Understanding absurd, gevaarlijk en afstotend.
  • m.n. tegen onderscheid prim en sec eigenschappen en tegen idee v substantie.
  • Treatise conc Principles of Human Knowledge (1710): misbruik taal bij spreken over abstr ideeen/begrippen; leidt tot dwaling en problemen bij alle aspecten v kennis.

p105

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

BERKELEY

Wat is het probleem van de universalia?

A

Welke status moet aan abstr begrippen worden toegekend?

Twee standpunten:
1. realistische: aan een bep abstract begrip beantwoordt een bep werkelijkh. (vgl: Plato’s universalia. Plato’s filosofie als geheel is idealistisch, niet realistisch).

  1. nominalistische: abstracte begrippen zijn slechts een namen die verwijzen naar bep dingen id werkelijkh. (Berkeley, icm empirisme: wij kunnen ‘mens’ niet waarnemen, alleen een concrete mens met eigenschappen). Dus abstracte begrippen zijn vorm van zinloos taalgebruik. Locke’s argumenten tegen objectiviteit v sec eigenschappen gelden ook voor primaire vlgs B.
    Substantie als ‘drager’ van eigenschappen vd mat wereld ook verworpen door B.

p106

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

BERKELEY

Van welke substantie neemt hij het bestaan wel aan?

A

De menselijke geest. Is uitgangspunt van zijn kennisleer.
Over relatie tussen kenner en gekende (mensel geest en werkelijkheid) zegt hij: geen sprake ve relatie tussen mensel geest en hiervan onafh werkelijkh, want laatste bestaat niet.
Buitenwereld bestaat alleen voor zover zij wordt waargenomen (esse est percipi).

In essentie: wat onder ‘bestaan’ wordt verstaan houdt noodzakelijkerwijs mogelijkh van ervaring in.
Dit standpunt in mod fil opvallend actueel door verificatiebeginsel positivisten (20eS), bel in wetenschapsleer (obv Wittgenstein’s Tractatus, 1921: wetensch dient op ervaringsgegevens gebaseerd te worden).

p107

p106

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

BERKELEY
Hoe komt het vlgs hem dat andere mensen dezelfde ideeen hebben? Immers: bestaan van dingen = ideeen in de geest gebaseerd op waarnemingen.

A

God is author of nature, verantw voor inwerken van werkelijkh op onze zintuigen.

Wonderlijk, maar begrijpelijk in licht van mechanistisch denken: nietszeggend en foutieve materialistische metafysica (verwijzen naar gevolgen die wij waarnemen).

Mechanistisch wereldbeeld leidt tot atheisme.
Notion ve welwillende en almachtige God = Locke’s materie.

p107

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

BERKELEY

Wat is het verband tussen Berkeley, Locke en Hume?

A

Hume’s fil is reactie op Berkeley, die een reactie was op Locke.

H werd gezien als atheist en zijn fil had uitgesproken scepticisme.

p108

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HUME’S FIL

Waarom zijn zijn A Treatise of Human Nature en An Enquiry concerning Human Understanding zulke belangrijke werken?

A

Treatise (1739), is ondanks de contemporaine kritiek en H’s verloochening ervan zijn zijn hoofdwerk.
Moeilijk geschreven en omvangrijk, daarom Enquiry (1748). Accentverschillen wel interessant.

p108

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HUME’S FIL

Wat wordt bedoeld met ‘Natural philosophy’ en ‘moral philosophy’ in de ondertitel van Treatise?

A

1) Indertijd geen onderscheid tussen fil en div wetenschapsgebieden. Wel onderscheid tussen:
- MORAL PHIL (vgl mens-/soc wetenschappen. Niet ethiek. Adam Smith, Adam Ferguson) en
- natural phil (bv Newton: mod natuurwetenschap).
Beide: gaat om fil thema’s en principes en om emp kwesties.

2) H doelt met EXPERIMENTAL METHOD op methode, gebaseerd op waarneming en observatie = empirie (niet: experimenteren).

p110/111

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HUME’S FIL

Wat is het centrale onderzoeksobject van H?

A

Menswetenschappen. Want als niet rede maar welsprekendheid doorslaggevend is in wetensch en fil theorieen, dan zijn zij gerelateerd aan menselijke kennis (dus mensel natuur).
Dus (mens)wetenschappen die duidelijker relatie hebben met mensel natuur (logica, moraal, kunstkritiek, politiek) hebben dat nog sterker.

Menswetenschappen dus basis v andere wetenschappen.
Dient gebaseerd te zijn op experience en observation.
Ervaringsgegevens verzamelen (exper immers niet mogelijk).

p110

17
Q

HUME’S FIL
De Enquiry gaat niet over het onderscheid tussen natural phil en moral phil, maar over onderscheid binnen de laatste. Welke twee benaderingen daarbinnen onderscheidt hij?

A

Moral phil = wetensch vd mensel natuur zonder nadere uitleg.

  1. traditionele benadering: nadruk op handelingen vd mens en deugden centraal. Voor breder publiek.
  2. fil die mens primair ziet als denkend wezen en die dit denken wil vormen ipv gedrag verbeteren. Abstract.

H bepleit combinatie van beide want mens ook een sociaal wezen. Enq toegankelijker, Treatise abstracter.

p111

18
Q

HUME’S FIL

Wat is het probleem van de abstracte filosofie vlgs H?

A
  • Verzand in duistere theorieen, metafysica, los van wetenschap.
  • Wil fil hiervan bevrijden dmv onderzoek naar aard v mensel inzicht en adhv analyse vd eigenschappen en vermogen tonen dat het ongeschikt is voor dergeljke abstr en duistere onderwerpen.
  • Wil mentale geografie tot stand brengen.
  • Vgl natuurverschijnselen: verrichtingen en principes vd geest v elkaar afhankelijk en kunnen syst in kaart worden gebracht => H wilde een nwe moral phil obv nauwgezette analyse vd verrichtingen en principes vd mensel geest (vgl Newton).

p112

19
Q

HUME’S FIL
Om fil theorie te begrijpen is nodig:
- wat is probleem dat hierin ad orde wordt gesteld?
- onder welke omstandigheden (maatsch, wetensch, visie/reactie op andere fil theorieen) kwam het tot stand en is het daaraan gerelateerd?
- gaat niet om obj sit of ontwikk maar om opvatting filosoof.

Hoe zit dit bij Locke, Berkeley en Hume?

A

Overeenkomsten:

  • gerelateerd aan wetensch ontwikkelingen in hun tijd.
  • empiristen in hun kennisleer.

Locke: zag zichzelf als under-labourer (rommel opruimen die wetensch ontwikk belemmerde). Ontwikkelde beeld hoe verstand werkt, met grenzen en mogelijkheden ervan.

Berkeley: scherp verzet tegen L, ihb tegen materialistische metafysica. Ontwikkelde eigen immat metafysica, met God in wiens denken de natuurl wereld ook uitsluitend bestaat. Geheel andere grondslag aan natuurwetenschappen.

Hume: anders dan L en B. Richtte zich op moral phil en nam deze als uitgangspunt voor zijn fil. Ontwikkelde eigen kennisleer; mogelijkheden en grenzen v onze kennis in kaart. Geen onderscheid met natuurwetenschappen; vatte deze op als model voor zijn moral phil.

p112