18-Descartes/Kennis & wetensch Flashcards
METHODISCHE TWIJFEL
Welke drie redenen zijn er vlgs D om te twijfelen?
- onze zintuigen kunnen ons bedriegen, waardoor alle zintuigelijke waarnemingen voor onbetrouwbaar worden gehouden. ZINTUIGEN
- mogelijkh v vergissingen bij redeneren, dus alle redeneringen moeten in twijfel worden getrokken. Verrassend, want redeneren = werking vh verstand. VERSTAND
- mogelijkheid dat we dromen, waardoor waarheid v alles in bewustzijn in twijfel moet worden getrokken. Eigenl versterking v onbetrouwbaarh zintuigen. VERBEELDINGSKRACHT of FANTASIE
Wetenschap kan met praktische zekerheden geen genoegen nemen, eist absoluut onbetwijfelbare zekerheid. Gewoon uitproberen: experiment vd twijfel (consequent en doelbewust alles in twijfel trekken tot er iets gevonden wordt dat zich onmogelijk laat betwijfelen).
Eigenl is er maar 1 reden voor meth twijfel: hoop om op die manier zekerheid te bereiken.
p60
IK DENK DUS IK BEN
Is dit een redenering?
Nee. Is uitkomst ve syllogisme. D zegt dat het de eerste zekerheid is, nl de eerste zekerheid mbt het bestaan van iets.
Inzicht dat men om te denken, moet bestaan, is impliciet aanwezig in versluierde toestand.
- Eerst tot intuitie komen ‘ik denk, dus ik besta’,
- daardoor ontsluiering vh inzicht ‘om te denken moet men bestaan’ (impl in eerste inzicht besloten).
NB: ik DENK dus ik besta; dus zekerheid omtrent zijn bestaan OMDAT hij denkt, MAAR OOK voor zover hij denkt.
p63
IK DENK DUS IK BESTA
D heeft vastgesteld DAT hij is, maar WAT is hij?
Een substantie. D kan niet met zekerheid zeggen dat hij een lich wezen is. Weet echter wel zeker dat hij denkt dat hij loopt/eet/hoort. Niet of aan die ideeen, voorstellingen, gewaarwordingen in zijn denken id werkelijkheid buiten zijn denken iets beantwoordt.
p63
IK DENK DUS IK BEN
Wat bedoelt D als hij zegt dat het ‘denkende ik’ of ‘denkende substantie’ (ziel) beter te kennen is dan lichaam?
Ideeen, voorstellingen en gewaarwordingen worden
- gedachten,
- wijzen van denken,
- bewustzijnsinhouden
genoemd.
Deze zijn onbetwijfelbaar en onmidd (zonder omwegen en onafh van kennis) aan ons bekend.
p64
IK DENK DUS IK BEN
Wat bedoelt D met de denkende substantie (res cogitans)?
Substantie = iets dat op zichzelf kan bestaan en, om te bestaan, alleen zichzelf nodig heeft.
Strikt: alleen God voor D.
Naast substanties ook attributen / eigenschappen die niet zelfst kunnen bestaan, bijv denken (is noodz verbonden aan een subject dat denkt. Subj is dan de substantie waaraan attribuut ‘denken’ toekomt: een denkende substantie.
Vreemd: hoe weet D dat hij naast denken geen enkele andere eigenschap heeft en dat hij als puur denkende substantie kan bestaan? (zie waarheidscrit en idee vd godd substantie).
D beweert dat hij geen lichaam nodig heeft om te kunnen bestaan (=dualistische mensleer).
p64
WAARHEIDSCRITERIUM
Op welke wijzen kan de vraag of ideeen obj geldigheid hebben beantwoord worden?
REALISME
- Bewustzijnsonafh werkelijkh bestaat.
IDEALISME
- Geen werkelijkh los van bewustzijn; alleen bewustz gevuld met voorstellingen.
p65
WAARHEIDSCRITERIUM
Welke opvattingen bestaan er binnen het realisme tav het kennen vd bewustzijnsonafh werkelijkheid?
- Onmiddell realisme: we kennen werkelijkh rechtstreeks.
- Middell realisme / representationisme: kennen werkelijkh dmv voorstellingen in ons bewustzijn (Descartes).
p65
WAARHEIDSCRITERIUM
Wat is het probleem van de brug?
Hoe is aan te tonen dat de voorstellingen IN het bewustzijn gelden voor dingen BUITEN het bewustzijn?
Twee stappen vlgs D:
1: formulering ve criterium voor de waarheid van kennis.
2. D bewijst het bestaan van God, neemt dat als uitgangspunt voor bestaan van werkelijke wereld buiten ons.
p65
WAARHEIDSCRITERIUM
Wat is D’s algemene criterium voor ware kennis?
- heeft waarheid gevonden waarvan hij zeker is (ik denk dus ik besta)
- moet dus weten waarom hij daar zo zeker van is (grond van die zekerheid).
- Wat wij helder en welonderscheiden kunnen denken is waar.
p65
WAARHEIDSCRITERIUM
Waarop berust de zekerheid van ‘ik denk dus ik besta’?
Twee pijlers:
- op de (onbetwijfelbare) ervaring dat hij feitelijk denkt.
- op het (onbetwijfelbare) inzicht dat het, juist voor zover hij feitelijk denkt, noodzakelijk is dat hij bestaat.
IK denk: twijfel/denken staan niet op zichzelf, maar van hem afhankelijk. Dus onmogelijk te denken zonder te bestaan.
p66
WAARHEIDSCRITERIUM
Wat zijn heldere en welonderscheiden ideeen?
- Helder/clair (vs obscur): ideeen die zich op onmiskenbare manier aan ons voordoen en wij zijn ons er van bewust. Treden op voorgrond en wij vestigen aandacht daar op.
- Welonderscheiden / distinct (vs confus): nauwkeurig bepaald en precies te onderscheiden van andere ideeen. Geen elementen die er niet in thuishoren.
Idee kan helder zonder welonderscheiden zijn, maar niet andersom (dualisme!).
p66
WAARHEIDSCRITERIUM
Wat is het noodzakelijk verband tussen ideeen van denken en bestaan en het verband tussen ideeen van deel en geheel?
Noodzakelijke verbanden tussen ideeen en elementen van ideeen kunnen helder en weldonderscheiden zijn.
Noodzakelijke waarheden: waarheden waarvan het tegendeel onmogelijk is.
Altijd en overal waar.
Uitsl door ons verstand gekend.
Contingente / empirische waarheden: zintuigelijke ervaringen (het regent buiten). Niet noodzakelijk waar; tegendeel is mogelijk.
p66
WAARHEIDSCRITERIUM
Wat bedoelt D met de uitspraak dat alles wat wij helder en welondersch kunnen denken, waar is?
Alle eigenschappen die we in de heldere en welondersch idee v iets aantreffen, komen daaraan ook werkelijk toe.
Dus: als we helder en welondersch inzien dat men moet bestaan om te denken, dan volgt daaruit niet dat er werkelijk iets denkends bestaat maar wel dat ALS er een denken is, er ook noodz iemand bestaat die denkt.
p67
GOD
De godsbewijzen van D zijn onontbeerlijk. Wat is de idee van God?
De idee ve wezen dat volmaakt is, een substantie die oneindig eeuwig onveranderlijk onafhankeijk alwetend en almachtig is. Schepper en handhaver.
Op basis hiervan twee godsbewijzen.
p68
GOD
Noem de drie belangrijkste veronderstelllingen (noodz waarheden) waarop gedachtengang berust.
A. Versch graden van volmaaktheid. Substantie (zelfstandig) is volmaakter dan een eigenschap (afhankelijk).
B: Onmogelijk dat iets voortkomt uit niets. Al wat bestaat heeft een oorzaak.
C: Ook onmogelijk dat iets meer volmaakt is door iets dat minder volmaakt is (want dan ‘meer’ in meer volmaakte moeten zijn door niets, wat onmogelijk is).
p68