11-Plato en Aristoteles/herh Flashcards

1
Q

Rafael’s School van Athene toont Plato en Aristoteles in het midden. Welke tegenstelling drukken ze uit?

A

Die van Idealisme (P: zijn/de eeuwige en volmaakte Ideeen) vs Realisme (A: worden/de wisselende verschijnselen uit dgl leven).

NB: zijn geen tegenpolen! A verwerkte elementen van P in zijn filosofie en P had niet alleen belangstelling voor abstr ideeen.

p152

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

KENLEER

Hoe komt men aan ware kennis?

A

Loslaten schijnzekerheden en richten op oorspronkelijke kennis in ziel besloten.

PLATO: socratisch gesprek

  • gesprekspartner laten inzien dat al diens meningen en observaties particulier/willekeurig zijn en schieten dus tekort voor een alg definitie.
  • gesprekspartner zelf een definitie, die overeenkomt met een Idee te laten voortbrengen.

Ideeen liggen als herinneringen opgeslagen in ziel, die bij geboorte van slag is geraakt. Voor anamnese (Ideeen in bewustzijn brengen) is kwal overgang/sprong van schijnwereld naar ware zijnde nodig (vgl vroedvrouw, grot). Dus P’s methode valt samen met fil scholing (opgang naar goede; training filosoof-koning).

ARISTOTELES:
Meningen en observaties kunnen waarheid bevatten.
- Verschijnselen/fenomenen uitgangspunt van onderzoekingen.
- Gebaseerd op common sense & alledaagse ervaring, mbv logica geordend.

Werkwijze:

  • empirisch onderzoek: op versch terreinen feitenmateriaal verzamelen.
  • waarnemingsgegevens dmv inductie herleiden tot alg conclusies en beginselen.
  • Episteme = samenhangend geheel waarin vlgs regels v deductieve syllogistiek aantonen dat eerste beginselen oorzaak vormen vd verschijnselen.
  • Meerdere deductieve kennissytemen (wetensch disciplines) want verschill soorten verschijnselen worden afgeleid uit versch eerste beginselen.
  • Versch wetenschappen hebben versch methoden/uitgpunten/versch mate van exactheid. Wetensch obv waarnemingen kunnen exacter zijn. Wetensch obv meningen (bv ethiek) kunnen dialectiek gebruiken voor kritisch onderzoek.

p153

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ONTOLOGIE

Vat de verschillen tussen Ideeenwereld en categorieenleer samen.

A

PLATO:
- dualistisch: schaduwwereld van zintuigen/alledaagse ervaring vs ware wereld vd Ideeen.

ARISTOTELES:

  • Ideeenwereld is verdubbeling van zintuigl waarneemb wereld.
  • Onbruikb om zichtb verschijnselen te verklaren (hoe kan dan een onveranderlijk zijnde de oorzaak zijn v veranderl afbeelding?)
  • Dingen om ons heen zijn ware zijnden (substantie).
  • Substanties hebben eigenschappen (categorieenleer). Tien categorieen (logische ordening + ontologische geldigheid).
  • Vormen structuur vh denken en werkelijkheid, ‘zijn’.

Overeenkomst met Idee vh goede (Plato):

  • Idee vh goede ligt (als Idee der Ideeen) ten grondslag aan alle kennis en aan de werkelijkheid vh gekende.
  • Indiv dingen primair; universalia/vormen/soortbegrippen (vgl P’ s Ideeen) secundair.
  • Substantiebegrip (primaire cat)
  • Accidenten (secundaire categorieen).

p153

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ONTOLOGIE

Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tav de opvatting vd ziel tussen Plato en Aristoteles?

A

PLATO:
- ziel is onsterfelijk

ARISTOTELES:
- ziel is levensadem, levensfunctie vh lichaam, eerste entelechie (door mens door zelfontplooiing te ontwikkelen)

In zelfontplooiing schuilt overeenkomst met P, die benadrukt dat mens zijn ziel moet verzorgen en verbeteren.
Beide kennen niet alleen aan mens een ziel toe (A: planten en dieren. P: hele kosmos. A: kosmos is van doelgerichtheid doortrokken).

p153 opg11.1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ONTOLOGIE

Waarom is de arist fysica teleologisch?

A

Hylemorfisme:

  • in natuurl substanties zijn in potentie vormen aanwezig die geactualiseerd kunnen worden.
  • Natuurl veranderingen zijn gericht op dit doel (ontwikk van immanente vorm).

p154

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ONTOLOGIE

Waarmee verklaart Aristoteles veranderingsprocessen?

A

Met oorzakenleer, waarin vier soorten oorzaken.

Uiteindelijke verklaring voor beweging en verandering in ondermaanse gebruikt A het concept van Eerste Onbewogen Beweger (denken dat zichzelf denkt en waarnaar alles in de kosmos streeft).

p154

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ONTOLOGIE

Welke plek geven Plato en Aristoteles eeuwige en onveranderlijke, immateriele essentie?

A

Ondanks het grote verschil tussen P’s transcendente Ideeenleer en A’s immanente vormenleer verklaren beide de dingen in de wereld om ons heel door een beroep daarop.

p154

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ETHIEK / POLITIEK
Plato en Aristoteles beschouwen mens niet als geisoleerd individu, maar als sociaal wezen, verweven met leefgemeenschap van polis. Leg uit hoe beide filosofen de samenhang met ethiek en politiek zien.

A

PLATO

  • indiv en pol deugden in licht vd Idee vh goede zien.
  • ware deugd berust altijd op fil inzicht in deze Idee.
  • persoonl deugdzaamheid komt voort uit harmonische ordening vd samenstellende elementen id ziel
  • pol deugdzaamheid komt voort uit harmonische ordening vd klassen id staat.
  • filosofen spelen rol in beide niveaus: opvoeder en gesprekspartner vh indiv (dat eros in zich draagt) en als heerser vd staat.
  • maar 1 juiste staatsinrichting: wijsgeer-koning regeert over militairen en handswerklieden.

ARISTOTELES

  • ‘goed’ is meerduidig concept.
  • hoogste goede en ware deugdelijkh te bepalen als geluk/eudaimonia, maar is voortreffelijke activiteit. Versch activiteiten kennen eigen vorm van uitmuntendheid.
  • goed leven = voortreffelijke activiteit onder gunstige voorwaarden (gezondh, zekere welstand, bloeiende wetenschappen).
  • karakterdeugden en verstandsdeugden.
  • Phronesis gericht op maken juiste afweging in wisselende omstandigheden (niet obv wetensch kennis maar door levenservaring gevormd inzicht). Ook staatsinrichting obv phr: verdienste is relevante criterium om te regeren => voorkeur monarchie of aristocratie (maar omstandigheden kunnen voorkeur voor andere regeringsvorm beinvloeden)
  • Karakter is dispositie/instelling vd ziel om juiste keuzen te maken. Beste disp houdt midden tussen extremen van teveel en te weinig.

p154

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ETHIEK & POLITIEK
Plato en Aristoteles delen de opvatting over filosoferen als zodanig. Deze is karakteristiek voor de klass wijsbegeerte. Wat is die visie?

A

Filosoferen is hoogste menselijke activiteit. Door contemplatie/theoria kan mens goddelijke benaderen.

p155 opg11.2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

KUNST & MIMESIS
Vlgs Plato heeft de kunstenaar een lagere status dan de handswerkman, vlgs Aristoteles niet. Hoe komen ze aan hun oordeel?

A

PLATO:

  • gaat uit van Ideeenleer. Handwerksman bootst Idee (dat model staat) na.
  • dat product wordt weer nagebootst door kunstenaar => staat dus nog een niv verder van Idee af, daardoor lager.

ARISTOTELES:

  • Obv kennispsychologie: kunstenaar en ambachtsman baseren zich beide op alg begrippen/universalia.
  • Dus geen onderscheid van wetenschap: kunstenaarschap vereist inhoudelijke kennis, niet alleen handigheid in nabootsen.

p155 opg11.4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

KUNST & MIMESIS

Vlgs Aristoteles en Plato ontstaat kunst door mimesis, maar daar houdt overeenkomst op. Wat zijn hun visies?

A

PLATO:

  • artistieke nabootsing is niet meer dan slaafse navolging van obj uit schijnwereld (afb van afb).
  • wantrouwt uitwerking v kunsten; kunst dient onder censuur v filosofen te staan.

ARISTOTELES:

  • erkent mogelijkheid om door nabootsing te abstraheren vh gegeven vb en een ideaaltype te creeren.
  • kunstenaar kan daardoor fil waarheden uitdrukken.
  • kunstgenot is typisch menselijk en geen teken van gebrek aan zelfbeheersing. Tragedie kan catharsis bewerkstelligen: reinigende werking die emoties in evenwicht brengt.

p155 opg11.5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly