vaattonusregulatie Flashcards

1
Q

wat is vaattonusregulatie?

A

Het in stand houden van de juist bloedtoevoer naar organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uit welke drie lagen bestaand bloedvaten?

A

Tunica intima = endotheelcellen en receptoren voor het vasomotor effect
Tunica media = gladde spiercellen en receptoren voor het vasomotor effect
Tunica adventitia = bestaande uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er met de flow van een bloedvat als de radius veranderd?

A

een macht tot de vierde verandering van de flow en de druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke bloedvaten kunnen bijdragen aan de beïnvloeding van bloeddruk en -stroom

A

arteriolen en capillairen ook een beetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat gebeurd er met je bloedvaten naarmate je ouder wordt?

A

ze worden minder elastisch, waardoor de pulsdruk toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de polsdruk?

A

het verschil tussen de druk tijdens diastole en systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de functie van endotheelcellen?

A

bescherming van het bloed tegen ontstekingscellen, voorkomen van stolling en vormen van een barrière, angiogenese(vaatvorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe werkt centrale regulatie?

A
  • Via het sympathische en parasympatische systeem
  • Van beide systemen komen zenuwuiteinden uit op de vaatwanden, maar alleen van het sympathische systeem is de storting van neurotransmitter (nor)adrenaline aangetoond. Acetylcholine is nog nooit aangetroffen.
  • Hersenen en (bij)nier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe werkt lokale regulatie?

A
  • Willekeurig lichaamsdeel
  • Vele vasoactieve signaalstoffen
  • Respons op dezelfde signaalstof varieert per lichaamsdeel of zelfs binnen het lichaamsdeel
  • Het soort respons kan afhankelijk zijn van receptor type of locatie van de receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe kunnen bloeddruk en bloedflow geregeld worden?

A

hart(krachtiger pompen), nier (filtratie en Na opname) en arterien

als veel Na in bloed, veel water vastgehouden, bloedruk stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

reynaud’s fenomeen

A

te veel vasocontrictie, huid kleurt wit

extreme mate van endothyline afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

parasympatisch vaattonusregulatie

A

met acetylcholine aan M3(muscarine) receptor –> vasodilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sympatisch vaattonusregulatie (via bloed)

A

norepinephrine –> a1/a2 –> vasoconstrictie

b2 –> vasodilatatie (plaatsen waar meer bloed naartoe moet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vasoconstrictie

A

signaal zorgt ervoor dat norepinephrine (uit zenuweinden/bijnier) wordt afgegeven aan a1 receptoren van gladde spiercel

Ca gaat uit sarcoplasmatisch reticulum, kleine depolarisatie, daardoor actiepotentiaal, Ca kanalen open, nog meer depolarisatie, actine en myosine filamenten schuiven over elkaar

bloedvat is smaller, stroom vermindert, druk is groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vasodilatatie

A

acetylcholine bindt aan muscarinereceptoren, endotheelcel geeft EDRF af –> verlagen Ca concentratie (ca kanalen sluiten), stimuleren synthese cAMP en cGMP veroorzaken directie dilatatie door ontkoppelen myosine en actine

bloedvat wijder–> bloeddruk verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

soorten EDRF’s

A

prostaglandines
nitrix oxide
ED hyperpolarizing factor (EDHF)
Vasodilatoire peptiden

17
Q

Werking cyclo-oxygenase (COX)

A

acetylcholine bindt aan muscarine receptor

arachidonzuur komt vrij, COX zet dat om in dilatoire PG prostacycline

dit migreert naar gladde spiercel, daar bindt het aan een receptor

Ca concentratie omlaag–> relaxatie

18
Q

prostaglandines (betrokken)

A

behoren tot eicasonoiden

betrokken bij:
vaattonus regulatie
bronchoconstrictie
bevalling
inflammatie
pijnprikkels
bloedstolling
19
Q

Nitriet oxide (NO) werking

A

acetylcholine bindt aan muscarine receptor

Ca kanalen open, [Ca] verhoogt

activeert eNOS

dit zet L-arginine om, waarbij nitrietoxide vrijkomt

dit diffundeert naar gladde spiercel, bindt aan enzym GC–> zorgt voor verhoging cGMP

zorgt voor Ca verlaging–> vasodilatatie

20
Q

EDCF

A

endothlium derived contractile factors

21
Q

werking edcf op gladde spiercel

A

angiotensine 2 bindt aan angiotensine 2 type 1 receptor

zorgt voor depolarisatie, Ca kanalen gaan open staan

contractie gladde spiercel

22
Q

werking edcf via endotheel

A

angiotensine 2 bindt aan tyep 1 receptor op endotheel

of endotheline-1 of constrictieve PG wordt afgegeven aan spiercel

in spier leidt tot Ca verhoging en contractie

23
Q

verschil EDRF en EDCR

A

edrf: dilatoir
edcf: constrictief

24
Q

medicijnen die ingrijpen of EDCF systeem

A

ACE inhibitors
Ang 2 type 1 receptor antagonist
renine inhibitors

gebruikt bij: hypertensie, hartfalen, nefropathie