medische wetenschap Flashcards

1
Q

Integrative medicine

A

realisatie dat patienten niet alleen pillen en behandelingen moeten geven, maar ook moeten ze zelf aan de slag met hun gezondheid –> gezond eten, bewegen enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

evidenced based medicine

A

integratie van de best beschikbare kennis samen met klinische expertise en waarden en de preferenties van de patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bayesian thinking in onderzoek

A

perspectief(wat is er bekend)–> prior belief –> posterior belief(nieuwe info)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe wordt steekproef representatief

A

door random selectie, niet iedereen komt erin. Maar iedereen had zelfde kans om erin te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

noodzakelijke beperkingen studie

A

deelnemers doen vrijwillig mee en studie moet etisch verantwoord zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat als steekproef niet representatief is

A

resultaten van studie gelden niet voor populatie= onzuiver bias= systematische fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dubbelblind

A

feitelijke behandeling is niet bekend bij patient en niet bij. onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

factoren invloed op validiteit

A

representatieve steekproef
systematische fouten
verstorende factoren
rekening gehouden met placebo effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

steekproefvariatie

A

stel je doet 2x zelfde studie, dan toch net andere resultaten= toevallige fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 aannames statistiek

A
  • het gemiddelde in de populatie is gelijk aan het gemiddelde wat in de steekproef is gevonden
  • de spreiding van de uitkomsten in de populatie is ook gelijk aan de spreiding in deze steekproef
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

standaardfout

A

maat voor spreiding van het gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

betrouwbaarheidsinterval

A

bij bl van 95%, zou je als je onderoek 100 keer zou doen, in 95 gevallen zou het resultaat tussen een het minimum en maximum van het gemiddelde uit de steekproef liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

invloed n op betrouwbaarheidsinterval

A

als steekproef 4x zo groot wordt, wordt BI 2x zo smal

BI breedte is evenredig met wortel n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Type 1 fout

A

nulhypothese is waar, maar bij toeval (5% kans) vinden we extreme uitkomst in steekproef –> geen sign verschil, maar door toeval lijkt het wel zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

type 2 fout

A

nulhypothese is niet waar, maar door toeval een waarde gevonden die onder de nulhypothese ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

invloed op type 1 of 2 fout

A

type 1 fout kan je niet beinvloeden

type 2 fout beinvloeden door grotere steekproef

17
Q

power

A

kans dat je goed resultaat gaat vinden–> vergroot je door grotere steekproefgrootte

18
Q

p-waarde

A

kans dat het verschil vanuit de nulhypothese komt, als p-waarde < 5% is nulhypothese niet waar, anders wel

19
Q

vuistregels p-waarde en betrouwbaarheidsinterval

A

als p-waarde significant is, bevat bi niet de nulhypothsese

als p-waarde niet significant is dan wel

20
Q

probability P(D+)

A

kans dat ziekte aanwezig is

21
Q

prevalentie

A

aantal gevallen dat op dat moment in de bevolking aanwezig zijn

ziekenmensen/totale populatie

22
Q

cumulatieve incidentie

A

proportie van het aantal zieke mensen in een populatie dat binnen een bepaalde tijdsperiode een zieke ontwikkeld

van 0-1 of in procenten

23
Q

incidentie cijfer/ hazard rate

A

aantal ziektes/persoonsjaren

van 0 tot >1

hiermee onderscheid maken hoe snel de ziekte voorkwam

24
Q

relatief risico/risk ratio/ cumlatieve ratio

A

risico op ziekte tussen 2 groepen vergelijken (bv rokers en niet-rokers)

relatief risico= risico 1/risico 2 = cl1, 10 jaar/ cl2, 10 jaar

cl= cumulatieve incidentie

gaat van 0 tot oneindig

null value= 1

afkorting is IRR

25
Q

null value

A

waarde als er geen effect is

bij ratio is null value 1
bij verschil is null value 0

26
Q

relatief risico lange en korte follow up

A

lang: CIR komt dichtbij 1 (bij null value omdat andere mensen ook dood gaan)
kort: CIR= IRR

dan is Cl = IR * verschil in tijd

27
Q

risico verschil/ rate verschil

A

van -oneindig tot oneindig

absoluut risico verschil= risico exposed groep- risico controle groep = RD

als uitkomst negatief is, dan beschermd de therapie

absolute risico reductie
risico controle groep- risico exposed groep = ARR

28
Q

numbers needed to treat

A

hoeveel mensen behandelen in een gedefineerde tijsdperiode om 1 geval te voorkomen

NNT is afkorting

1/ -RD of 1/ARR

in kliniek is nummer tussen 50 en 100 aanvaardbaar

29
Q

odds ratio

A

OR= zieke mensen/ mensen die niet ziek zijn

30
Q

uitkomst van RD het gevolg

A

als > 0 is er een groter risico en is behandeling schadelijk

=0 dan is er geen verschil dus zal behandeling geen effect hebben

als <0 groter risico en is behandeling effectief