begrippen week 1,2,3 Flashcards
verschil contitutieve en geindiceerde secretie
contitutief= gelijk uitgescheiden geindiceerd= pas uitgescheiden bij sigaal van ligand/hormoon.
proteasomen
kleine organellen, ruimt verkeerde eiwitten op.
eiwitten die gelabeld zijn met ubiquitine reduceren proteasomen tot aminozuren
3 manieren om stof op te nemen en werking lysosomen
fagocytose= structuur uit ecm ingesloten door plasmamenbraan
endocytose=stoffen uit ecm dmv signaal eiwitten en receptor opgenomen
autofagie= stoffen uit intracellulaire structuur omgesloten door membraan
stoffen naar lysosomen= vesicle met verteringsenzymen en zuur pH.
richting dna opbouw
5-3
lagging strand dna opbouw
discontinu steeds kleine okazaki fragmenten elke keer nieuwe dna primase (3-5) elke streng met ssb eiwitten dna-polymerase elke keer opnieuw met clamp loader en daarna sliding clamp (PCNA) DNA-ligase maakt stukken aan elkaar
processen fouten uit DNA halen
proofreading: dna-polymerase voelt fout, exonnuclease haalt fout eruit
mismatch reparatie: andere enzymen herkennen fout, trekken exonnuclease enzymen aan, die deletie mismatch, dna-polymerase vult gat op
Translesie DNA synthese( TLS)
veel minder nauwkeurige polymerase, kan ook lesie fouten herstellen. TLS gaat over fout heen en laat hem ziten, daarna neemt DNA-polymerase over.
fout niet erg want hele grote kans dat die in introns zit 2% maar coderend
3 soorten fibrillen cytoskelet
actine filamenten= beweging + vorm cel
intermediar filamenten= treksterkte en vorm
microtubuli= verbind centrum met periferie, vormverandering, rol mitose, verplaatsing vesicles
zijn ook clia en flagella
3 type ECM vezels
collageen= structuur+ treksterkte
zijn fibrilen, losmazig= kracht van alle kanten, dwarsgesreept = 1 kant
proteoglycanen= druk+ schokken opvangen
binden veel water. deze eiwitten loodrecht op GAG’s
elastische vezels= treksterkte
elastine fibrillen
3 cel cel verbindingen
desmosomen=structuur stevigheid (cadherines met intermediar filamenten)
tight-junctions= barierre apicaal en basaal (cadherines met actine filamenten)
gap-junctions= communicatie
cel-matrix verbinding
integrines in cel aan actine/intermediar filamenten
buiten aan bv collageen
celadaptatie (4)
Hypertrofie=cellen groter
hyperplasie= aantal cellen meer
metaplasie= cel wordt ander celtype
atrofie=cellen kleiner
verschil apoptose en necrose
apoptose= stimulus activeert receptor–> condensatie chromatine–> membraan trekt naar binnen (blebbing),, cel fragmenteert, opgeruimt door fagocytose.
necrose= door bv ontsteking, cellen zwellen op, lysis, inhoud komt vrij, inflammatie
wat doen voorste kruisbanden
voorkomen translatie in voor-achterwaartse richting
functies epitheel
bescherming, opvang signalen, T regulatie, metabolisme, communicatie, absorptie
cellen epitheel
keranocyten, melanocyten, langerhanscellen, cellen van merkel
5 lagen uit huid
str. basale: celdeling uit stamcellen (1 cellaag) (hier merkelcelle)
str. spinosus: dikst, keranocyten maken keratine (hier langerhanscellen)
in deze 2 melanocyten en keranocyten
str. granulosum: granullen door verhoorning,
str. lucidum: geen kernen en organellen, wel desmosomen
str. corneum: hoornlaag, cellen niet verbonden
verschil dik en dunne huid
dun: str. corneum veel kleiner, geen str. lucideum
wel haarzakjes, talgklieren, zweetklieren
2 soorten klieren
endocrien: product aan bloedvat
exocrien: product aan afvoerbuis, hier kan gemengde acini
sereus: eiwit
muceus: slijm