regulatie perifere circulatie Flashcards

1
Q

verschil bloedverdeling in rust en bij inspanning

A

hersenen en hart krijgen altijd even veel bloed
bij inspanning 80% naar spieren
nieren, bot, darmen en huid ontvangen minder bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar kan bloedflow worden geregeld

A

in vaten met gladde spiercellen eromheen–> meest in arteriolen en precapillaire sphincters komen daarna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

werking precapillaire sphincter

A

kan open of dicht staan

als open gaat bloed in capillaire netwerk en voorziet het het weefsel van stoffen en O2.

als dicht niet door capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

regulatie bloedflow per orgaan

A

neuraal: constrictie naarmate sympa meer wordt geactiveerd via adrenerge receptoren

lokale factoren:

  • rek=myogeen mechanisme–> leidt tot constrictie
  • behoefte=metabool mechanisme–> als meer energie/O2 nodig heeft–> meer bloed naartoe
  • flow=endotheel gemedieerd mechanisme–> als meer bloed langs komt–> vasodilatatie

lokaal wordt geregeld dmv autoregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 soorten vaten en invloed sympaticus

A

arterien=geleidingsvaten=vasoconstricite–> kleine verhoging perifere weerstand
arteriolen=weerstandsvaten=vasoconstrictie–> grote verhoging perifere weerstand
venen=capaciteitsvaten –> venoconstrictie –> grotere veneuze return

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sympa zorgt voor constricite, wrm krijgen spieren meer bloed tijdens inspanning?

A

door lokaal metabool mechanisme

spieren hebben meer O2 nodig, daardoor dilatatie van precapillaire sphincters

gevolg daarvan is flow-gemedieerd mechanisme–> meer bloed gaat door bloedvaten naar spieren–> daardoor nog meer dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op welk deel van bloedvat werken de verschillende mechanisme

A

metabool: pre-capillaire sphincters
myogeen: arteriolen
flow: arterien en grote arteriolen
sympa: grotere arteriolen en kleine arterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar treedt atherosclerose voornamelijk op

A

proximale geleidingsvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer heeft een vernauwing van geleidingsvaten nauwelijks effect op de bloedflow en wanneer wel effect

A

zolang arteriolen het kunnen compenseren met dilatatie

als er dan verdere vernauwing is, zijn de arteriolen chronisch gedilateerd, dan komt extra flowverhoging wat nodig is bij meer O2 behoefte in gevaar

wanneer vasodilatatie bij rust nog wel voldoende is voor de bloedflow, maar niet bij inspanning leidt dit tot ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(coronaire) flow reserve

A

autoregulerende capaciteit tot fasodilatatie van arteriolen in respons op toename in O2 behoefte of op farmacologische middelen.

uitgedrukt in verhouding tussen maximale flow/flow in rust

bij geen stenose kan je bij inspanning flow verhogen met factor 4/5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer is hemodynamisch een stenose significant?

A

bij vernauwing waarbij de diameter 50% is van oorspronkelijke diameter=70% vernauwing lumen, vanaf daar vermindert flow reserve bij inspanning en worden effect dus zichtbaar

in rust pas klachten bij 90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarvoor wordt ATP gebruikt bij cross-bridge cycle

A

binding van ATP om kop van actine en myosine los te krijgen

hydrolyse van ATP om een vormverandering van het myosinekopje te bewerkstelligen

ATP in gladde spieren veel minder gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gebruik Ca in gladde spieren

A

Ca bindt aan calmoduline
calmoduline activeert MLCK(myosine lichte keten kinase)
MLCK fosforyleert hierdoor met behulp van ATP
Nu kan kop myosine interactie aangaan met actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 mechanismen die Ca concentratie in gladde spiercel reguleren

A

spanningsafhankelijk Ca kanaal
receptor wordt geactiveerd–> IP3 komt vrij–> Ca uit sarcoplasmatisch reticulum
Ca receptor wat reageert op neurotransmitter/hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waardoor relaxeert gladde spiercel

A

dmv calcium ATP-ase gaat calcium de cel uit of terug het SR in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regulatie vaattonus directe werking op gladde spiercel

A

contractie:

  • sympatische a-adrenerge receptoren
  • rek(myogeen effect)
  • angiotensine 2
  • ADP;tromboxaan uitgescheiden door geactiveerde bloedplaatjes bij wondje–> zo geen verder bloedverlies

relaxatie:

  • metabool effect (pO2,Pi omlaag of PCO2, lactaat, adenosine omhoog)
  • ANP: hormoon wordt afgegeven als atrium onder druk staat
17
Q

werking NO/EDHF/prostacycline

A

NO verhoogt cGMP
prostacycline verhoogt CAMP
EDHF veroorzaakt hyperpolarisatie waardoor Ca kanalen sluiten en zorgen dat F van MLC afgaat

cGMP en cAMP verlagen Ca concentratie en verlagen gevoeligheid van MLCK voor Ca

18
Q

relaxatie via afgifte NO/EDHF/prostacycline geactiveerd door….

A

acetylcholine
serotonine (door bloedplaatjes)
bradykinine
shear stress (flow)

19
Q

contractie via afgifte van endotheel

A

angiotensine 2

vasopressine (ADH)

20
Q

wat als endotheel beschadigt is

A

stoffen hebben direct invloed op gladde spier

geactiveerde bloedplaatjes stimuleren tot vasoconstricte

21
Q

werking NO

A

[Ca] gaat omhoog in endotheel
eNOS produceerd daardoor NO

NO gaat naar gladde spiercel
NO verhoogt cGMP wat Ca concentratie verlaagt–> relaxatie

nitraten zijn NO donoren, zijn onafhankelijk eNOS en werken direct op gladde spiercel

22
Q

endotheeldysfunctie

A

verminderde vaatwandreactiviteit bij

diabetes, hypercholesterolemie, hypertensie, atherosclerose, roken