WL Histoire de la guerre froide 03 Flashcards
entrecouper
nu en dan onderbreken
entrevue f
onderhoud, ontmoeting
épais
dik, stevig
épandre de
zich sterk aangetrokken voelen door
épigone m
navolger
épiloguer
nakaarten
épouvantail m
schrikbeeld
éprouvé
beproefd, getroffen
épurer
zuiveren
équivaloir à
gelijkwaardig zijn aan
équivoque [f]
dubbelzinnig, verdacht, twijfelachtig [dubbelzinnigheid, misverstand]
escarmouche f
schermutseling
escompter
verwachten
escrime f
het gescherm
estocade f
doodsteek
étaler
etaleren
étatiser
onder staatsbeheer brengen
étayer
stutten, staven, steunen
être à la remorque
aan de leiband lopen
être bien/mal loti
goed/slecht af zijn
être en effervescence
bruisen
être en passe
er goed voor staan
être quitte de
ervan af zijn
étriqué
bekrompen
étuve f
stoombad, droogkamer
eu égard à
gezien, in aanmerking genomen
éventail m
waaier
évincer
verdringen, uitsluiten
exaction f
afpersing
excédent m
overschot, surplus
excédentaire
overtollig
extirpation f
het wieden, uitroeiing
factice
kunstmatig
faire flèche de tout bois
geen middel ongebruikt laten
fantoche m
marionet
fardeau m
last (ook fig.), vracht
férir
slaan
fermeté f
fermiteit, stevigheid
férule: être sous la férule de qqn
onder iemands gezag staan
filature f
het schaduwen
fléchissement m
het buigen | verzwakking | daling
fleuron m
pronkstuk
forfaiture f
ambtsmisdrijf
fortuite
toevallig
fouler aux pieds
vertrappen
fouler
persen, drukken
fourbe
bedrieglijk
franc-tireur m
partizaan
friable
bros
fugace
vluchtig
garant m
waarborg
giron m
schoot
gisement
laag, afzetting (olie)
gîte m
onderkomen, ertslaag
glacis m
gordel van satellietstaten
gouffre m
afgrond
gourmand [m]
gulzig [fijnproever, lekkerbek]
grief m
grief
grosse f
afschrift | gros
guet-apens m
hinderlaag, aanslag
hameçon m
vishaak
hameçon : mordre à hameçon
toehappen, in de val lopen
hantise f
obsessie
hécatombe f
slachting
heurter
stoten, aankloppen
humer
inademen
ignominie f
schande
il en ressort que
daaruit blijkt dat
il y a belle lurette
het is een hele poos geleden
imberbe
baardeloos
immixtion f
inmenging
impavide
onverschrokken
impétuosité f
onstuimigheid (fig.), woestheid
implacable
meedogenloos
imprécation f
vervloeking
imputable à
toe te schrijven aan, te wijten aan
imputable sur
te boeken op
imputation f
boeking, beschuldiging
inaltérable
onveranderlijk, bestendig
inamovible
onafzetbaar
incartade f
misstap
incomber à
rusten op, behoren bij
incongru
ongepast, ongemanierd
inconsciemment
onbewust
incontinent
terstond, meteen
inéluctable
onontkoombaar
inexpugnable
onneembaar
inférer
afleiden, opmaken
ingénu [m]
naïef [naïeveling]
ingénument
argeloos
ingérence f
inmenging, bemoeienis
inné
aangeboren
instaurer
stichten, instellen, invoeren
intarissable
onuitputtelijk
intempestif
ongepast, ontijdig
intérimaire [m]
ad interim [waarnemer, uitzendkracht]
interminable
eindeloos
intraitable
onverzettelijk
investiture f
officiële benoeming
invétéré
verstokt
iota m
kleinigheid
issu de
geboren, stammend | voortgekomen, ontstaan
issue f
uitgang, uitweg
issue : à l’issue
aan het einde van
issue: sans issue
doodlopend, hopeloos
isthme m
engte
jadis
eens, vroeger