AE3-05 Flashcards
1
Q
eis
A
revendication v
2
Q
echter / evenwel
A
toutefois
3
Q
beraadslagen
A
délibérer
4
Q
karakter
A
caractère m
5
Q
gemeenschaps-
A
communautaire
6
Q
mobiliseren
A
mobiliser
7
Q
geloof
A
croyance v
8
Q
nevenschikking
A
juxtaposition v
9
Q
verderop, aan de andere kant
A
au-delà
10
Q
beogen
A
viser
11
Q
boeien, van belang zijn voor
A
intéresser
12
Q
voortvloeien
A
découler
13
Q
betrekking hebben op
A
avoir rapport à
14
Q
in verband met
A
en rapport avec
15
Q
in verhouding tot
A
par rapport à
16
Q
onthouding
A
abstention v
17
Q
zich onthouden van
A
s’abstenir
18
Q
omgeven, omsingelen
A
entourer
19
Q
de helft
A
moitié
20
Q
vorderen
A
exiger
21
Q
voorwenden, beweren
A
prétexter
22
Q
constant, voortdurend
A
constamment
23
Q
beschermen, waarborgen
A
sauvegarder
24
Q
gewicht, zwaarte, druk
A
poids m
25
erfgoed, erfdeel
patrimoine v
26
beklemmen, beangstiten
angoisser
27
steunen, sponsoren
parrainer
28
lol hebben
se marrer
29
koelen
frigorifier
30
voorzien, verwachten
prévoir
31
zich weten te redden
se débrouiller
32
ineenstorten, bezwijken
crouler
33
succes, welslagen
réussite v
34
regulariseren, legaliseren
régulariser
35
vuilnisman, straatveger
éboueur m
36
in de wacht slepen
décroucher