AE3-06 Flashcards
1
Q
beschrijven
A
décrire
2
Q
schreeuwerig, fel (kleur)
A
criard
3
Q
donder (kleur)
A
foncé
4
Q
in elkaar overlopend (kleuren)
A
fondu
5
Q
rangschikken
A
disposer
6
Q
herstellen, in orde maken
A
redresser
7
Q
nieuwe kracht geven aan
A
revigorer
8
Q
in bezit hebben
A
détenir
9
Q
wiegen, paaien
A
bercer
10
Q
zich documenteren
A
se documenter
11
Q
verplaatsen
A
décaler
12
Q
durven, wagen
A
oser
13
Q
verenigen (in verbond)
A
féderer
14
Q
verpakkingsmateriaal
A
l’emballage m
15
Q
inzameling, het speuren
A
quête v
16
Q
losbarsten, ontploffen
A
éclater
17
Q
huppelen, hippen
A
sautiller
18
Q
ommezwaai
A
virevolte v
19
Q
probleemloos, vlot verlopen
A
sans encombre
20
Q
strengheid
A
rigueur v
21
Q
ontspanning
A
déconcentration
22
Q
onontkoombaar
A
incontournable
23
Q
aanhaken, aanrijden
A
accrocher
24
Q
bereiken, komen tot
A
parvenir
25
Q
spel
A
jeu m
26
Q
lichamelijk
A
corporel
27
Q
waard zijn
A
valoir
28
Q
razend, wild, onstuimig
A
endiablé
