AE 3 - 4-3 F-NL 08 Flashcards
1
Q
gestation v
A
wording, zwangerschap
2
Q
menuisier m
A
timmerman
3
Q
finition v
A
afwerking
4
Q
réaménager
A
herindelen
5
Q
malhabile
A
onhandig
6
Q
motard m
A
motorrijder
7
Q
bail m
A
huurcontract
8
Q
vétuste
A
gammel
9
Q
préjudice m
A
schade
10
Q
coincé
A
vastgekluisterd
11
Q
queue v
A
staart
12
Q
déclenché
A
uitgebroken, losgebarsten
13
Q
cassé
A
kapot
14
Q
démodé
A
ouderwets
15
Q
égayer
A
opvrolijken
16
Q
enduit m
A
plamuur
17
Q
carreler
A
betegelen
18
Q
appareiller
A
koppelen
19
Q
moquetter
A
stofferen
20
Q
aménager
A
inrichten
21
Q
supprimer
A
weghalen, afschaffen
22
Q
s’emparer
A
zich meester maken
23
Q
fuite v
A
lekkage
24
Q
écoulement m
A
het wegstromen
25
réfection v
herstel, reparatie
26
retard m
vertraging
27
locataire mv
huurder (-ster)
28
superficie v
oppervlakte
29
récapitulation v
korte herhaling
30
tout a fait
zeker, absoluut
31
bâtir
bouwen
32
souci m
zorg
33
hisser
hijsen
34
tige v
stengel
35
pivoter
draaien (om)
36
pédoncule m
bloemsteel
37
pilier m
pijler
38
cordeau m
meetsnoer
39
épanouissement
het ontluiken (bloem)
40
galette v
rond / plat voorwerp
41
claque m
opvouwbare hoge hoed
42
nocif
schadelijk
43
socle m
sokkel
44
insensé
waanzinnig
45
conscient
(zelf)bewust
46
léguer
nalaten, legateren
47
détaché
los, ongedwongen
48
relier
verbinden
49
tomber à pic
goed van pas komen
50
barre v
groot, langwerpig flatgebouw
51
taudis m
krot
52
désormais
voortaan
53
repoussoir m
lelijkerd
54
entraîner
meeslepen, aandrijven
55
articulation v
(het) op elkaar aansluiten
56
enchaînement m
aaneenschakeling
57
robinet d'arrêt
afsluitkraan
58
déboire m
teleurstelling
59
tellement
zozeer
60
taupe v
mol
61
ponçage m
(het) (glad)schuren
62
intempérie v
slecht weer
63
délai m
termijn
64
faute de
bij gebrek aan
65
sous-sol m
kelder
66
crêpe m
ruw rubber
67
suite à
ten gevolge van
68
bagou m
gladde tong, praatjes
69
barrer
versperren
70
enceinte v
ruimte zaal, gebouw
71
bagarre v
opstootje, vechtpartij
72
faisabilité v
uitvoerbaarheid, haalbaarheid
73
miser
bieden
74
miser
wedden, inzetten (op)
75
farfelu
mallotig
76
embastiller
gevangenzetten in de Bastille
77
souffler
blazen, waaien
78
muette v
geweten
79
demeure v
huis, woning
80
maillon m
schakel
81
grief m
klacht
82
surprendre
verrassen
83
hâtif
vroeg
84
éphémère
kortstondig
85
contretemps m
tegenslag
86
issue v
uitgang
87
huppé
chic
88
détracteur m
criticus
89
réprimer
onderdrukken
90
audace v
durf
91
envisager
beschouwen, voorzien
92
vignoble m
wijngaard
93
tromperie v
bedrog
94
aile v
vleugel
95
dédoublement m
splitsing in tweeën
96
mainte
menig(e)
