AE 3 - 4-3 F-NL 04 Flashcards
1
Q
planifier
A
plannen
2
Q
plaidoirie v
A
pleidooi
3
Q
déboucher, surgir
A
plotseling opduiken
4
Q
déboucher, surgir
A
plotseling verschijnen
5
Q
tentative v
A
poging
6
Q
comparer
A
vergelijken
7
Q
privatif
A
privatief, privaat
8
Q
sans encombre
A
probleemloos
9
Q
bondé
A
propvol
10
Q
disposer
A
rangschikken
11
Q
endiablé
A
razend, wild
12
Q
canot m
A
reddingsboot
13
Q
régulariser
A
regulariseren, legaliseren
14
Q
égard m
A
respect
15
Q
mûrir
A
rijp, volwassen (wijs) worden
16
Q
écrevisse v
A
rivierkreeft
17
Q
vanter
A
roemen, prijzen
18
Q
troc m
A
ruil
19
Q
litige v
A
ruzie, conflict, juridisch twistpunt
20
Q
parquer
A
samenproppen, parkeren
21
Q
nocif
A
schadelijk
22
Q
échafaud m
A
schavot
23
Q
berlue v
A
schemerig voor de ogen
24
Q
éclat m
A
schittering
25
criard
schreeuwerig, fel
26
rédiger
schrijven, opmaken
27
dévorer
schrokken
28
parure v
sieraad
29
relever
signaleren
30
relever
aandacht vestigen op
31
taper
slaan op
32
traîneau m
slee
33
négligé
slordig, verwaarloosd
34
parcourir
snel, vluchtig lezen
35
taillader
snijden
36
bêche v
spade
37
pelle v
spade
38
miroiter
spiegelen, glinsteren
39
se foutre de
spotten met
40
un conte
sprookje
41
piquant
stekend, scherp
42
dérober
stelen, ontfutselen
43
parrainer
steunen, sponsoren
44
pointillé m
stippellijn
45
rigueur v
strengheid
46
filière v
studierichting
47
subventionner
subsidiëren
48
réussite v
welslagen
49
nappe v
tafellaken
50
élevage m
teelt
51
écœurer
tegenstaan
52
dégoûter
tegenstaan, doen walgen
53
décevoir
teleurstellen
54
cadence v, rythme m
tempo (2)
55
au préjudice de
ten nadele van
56
créneau horaire
tijdvak
57
rubrique v
titel, kop, opschrift
58
intégrer à
toegelaten worden tot
59
admettre
toegeven, toelaten
60
octroyer
toestaan, verlenen
61
affluence v
toevloed, toeloop
62
ajout m
toevoegsel
63
dédier
toewijden
64
concéder
toewijzen, toegeven
65
comble m
toppunt
66
peaufiner
tot in de puntjes afwerken
67
entraîneur
trainer
68
régaler
trakteren
69
affronter
trotseren
70
d'occasion
tweedehands
71
jumeau m
tweeling
72
par égard pour
uit respect voor
73
énoncer
uitdrukken, vermelden
74
gommer
uitgummen
75
aboutir à
uitkomen op
76
munir
uitrusten
77
débrancher
uitschakelen (elektriciteit)
78
engueuler
uitschelden
79
case v
vakje, hokje
80
faussement
valselijk
81
de A à Z
van a tot z
82
virer
van richting veranderen
83
voguer
varen
84
s'enliser
vastlopen, blijven steken
85
prodigieux
verbazend
86
relier
verbinden
87
éblouir
verblinden
88
éblouissant
verblindend
89
au-delà
aan de andere kant
90
fédérer
verenigen
91
indemnité v
vergoeding
92
réjouir
verheugen
93
alléger
verlichten, lichter maken
94
réjouissant
vermakelijk
95
ajouter à
optellen bij
96
évoquer
doen denken aan
