AE 3 - 4-3 F-NL 03 Flashcards
1
Q
effleurer
A
langs strijken
2
Q
réviser
A
leerstof herhalen
3
Q
laid
A
lelijk
4
Q
fais attention!
A
let op!
5
Q
durée de vie v
A
levensduur
6
Q
corporel
A
lichamelijk
7
Q
coccinelle v
A
lieveheersbeestje
8
Q
se marrer
A
lol hebben
9
Q
éclater
A
losbarsten, ontploffen
10
Q
décoller
A
loskomen van
11
Q
lâcher
A
loslaten, laten gaan
12
Q
dégourdir
A
losmaken (spieren)
13
Q
mirage m
A
luchtspiegeling
14
Q
panier m
A
winkelmand
15
Q
repérer
A
markeren
16
Q
marbré
A
marmerkleurig
17
Q
terne
A
mat, dof, flets
18
Q
vivre
A
meemaken
19
Q
se munir
A
meenemen
20
Q
maîtrise v
A
meesterschap
21
Q
maint
A
menig
22
Q
repère m
A
merkteken
23
Q
mesurer
A
meten
24
Q
raté mv
A
mislukkeling
25
aller de travers
mislukken
26
ratage m
mislukking, flop
27
brouillard m
mist, nevel
28
mobiliser
mobiliseren
29
ardu
moeilijk
30
meurtre m
moord
31
partition v
muziekpartituur
32
préjudice m
nadeel, schade
33
emphase v
nadruk
34
contrefaçon m
namaak
35
nombril m
navel
36
neutre
neutraal
37
juxtaposition v
nevenschikking
38
revigorer
nieuwe kracht geven
39
falloir
nodig hebben
40
relever
noteren, opmerken
41
ceinturer
om het middel vatten
42
entourer
omcirkelen
43
entourer
omgeven, omsingelen
44
virevolte v
ommezwaai
45
couverture v
omslag (boek)
46
écraser
omver rijden, verpletteren
47
impondérable
onberekenbaar
48
réprimer
onderdrukken
49
éprouver
ondergaan
50
négocier
onderhandelen
51
décalage m
onderlinge afwijking
52
discerner
onderscheiden, doorzien
53
éprouver
ondervinden, ervaren
54
asservir
onderwerpen
55
scruter
onderzoeken, navorsen
56
frais m
onkosten
57
incontournable
onontkoombaar
58
déchiffrer
ontcijferen
59
périple m
ontdekkingsreis
60
abstention v
onthouding
61
dénouement m
ontknoping
62
épanouir
ontplooien, uitspreiden
63
émouvoir
ontroeren, aangrijpen
64
débarrasser
ontruimen, (tafel) afruimen
65
déconcentration
ontspanning
66
débrouiller
ontwarren
67
en vrac
onverpakt, in bulk
68
intraitable
onverzettelijk
69
imprévu
onvoorzien
70
boucle d'oreille v
oorbel
71
sur le web
op het internet
72
enchère v
opbod
73
si bien que
opdat, zodat
74
surgir
opeens opduiken
75
cumul m
opeenstapeling
76
bistouri m
operatiemes
77
soulagé
opgelucht
78
fouille v
opgraving
79
relance v
opleving
80
arnaquer
oplichten
81
se vanter
opscheppen
82
énumérer
opsommen
83
s'entasser
opstapelen
84
ringard
achterhaald
85
vieillot
ouderwets
86
partout
overal
87
aliéner
overdragen, ontnemen, prijsgeven
88
contrevenant m
overtreder
89
braquage m
overval met geweld
90
comble
overvol
91
déborder
overvol zijn
92
tract m
pamflet
93
paquebot m
passagiersschip
94
plaque v
plaat
95
coller
plakken
96
trac m
plankenkoorts
