AE4-03 Flashcards
1
Q
aan geheugenverlies lijdend
A
amnésique
2
Q
geïrriteerde reactie
A
crispation v
3
Q
weigering
A
déni m
4
Q
veelbelovend
A
porteur
5
Q
erfgoed
A
patrimoine m
6
Q
inzet
A
enjeu m
7
Q
voortgang, loop
A
démarche v
8
Q
overleg
A
concertation v
9
Q
kronkel, vermindering, afname
A
repli m
10
Q
terugtrekken (leger)
A
replier
11
Q
in elkaar schuiven, ineenvoegen
A
emboîter
12
Q
spijker
A
clou m
13
Q
zaagsel
A
sciure v
14
Q
donzig
A
pubescent
15
Q
heipaal
A
pilotis m
16
Q
onbederfelijk
A
imputrescible
17
Q
onderbreking, het afbreken (regel)
A
césure v
18
Q
tarwe
A
blé m
19
Q
bankwerker
A
ajusteur m
20
Q
verleiding
A
tentation v
21
Q
oorsprong
A
émergence v
22
Q
(het) naaien
A
couture v
23
Q
verband, verhouding
A
rapport m
24
Q
inrichting, ordening
A
aménagement m
25
uitbreken
déclencher
26
bevoorrechten
privilégier
27
zool
semelle v
28
touwtje
ficelle v
29
knijper
pince v
30
linnen
linge m
31
wording, zwangerschap
gestation v
32
timmerman
menuisier m
33
afwerking
finition v
34
herindelen
réaménager
35
onhandig
malhabile
36
motorrijder
motard m
37
huurcontract
bail m
38
gammel
vétuste
39
schade
préjudice m
40
vastgekluisterd
coincé
41
staart
queue v
42
déclenché
uitgebroken, losgebarsten
43
kapot
cassé
44
ouderwets
démodé
45
opvrolijken
égayer
46
plamuur
enduit m
47
betegelen
carreler
48
koppelen
appareiller
49
stofferen
moquetter
50
inrichten
aménager
51
weghalen, afschaffen
supprimer
52
zich meester maken
s'emparer
53
lekkage
fuite v
54
het wegstromen
écoulement m
55
herstel, reparatie
refection v
56
vertraging
retard m
57
huurder (-ster)
locataire mv
58
oppervlakte
superficie v
59
korte herhaling
récapitulation v
60
zeker, absoluut
tout a fait
61
bouwen
bâtir
62
zorg
souci m
63
hijsen
hisser
64
stengel
tige v
65
draaien (om)
pivoter
66
bloemsteel
pédoncule m
67
pijler
pilier m
68
meetsnoer
cordeau m
69
het ontluiken (bloem)
épanouissement m
70
rond / plat voorwerp
galette v
71
opvouwbare hoge hoed
claque m
72
schadelijk
nocif
73
sokkel
socle m
74
waanzinnig
insensé
75
(zelf)bewust
conscient
76
vermaken, nalaten, legateren
léguer
77
los, ongedwongen
détaché
78
verbinden
relier
79
goed / juist van pas komen
tomber à pic
80
groot, langwerpig flatgebouw
barre v
81
krot
taudis m
82
voortaan
désormais
83
lelijkerd
repoussoir m
84
meeslepen, aandrijven
entraîner
85
(het) op elkaar aansluiten
articulation v
86
aaneenschakeling
enchaînement m
87
afsluitkraan
robinet d'arrêt
88
teleurstelling
déboire m
89
zozeer
tellement
90
mol
taupe v
91
(het) (glad)schuren
ponçage m
92
slecht weer
intempérie v
93
termijn
délai m
94
bij gebrek aan
faute de
95
kelder
sous-sol m
96
ruw rubber
crêpe m
97
ten gevolge van
suite à
98
gladde tong, praatjes
bagou m
99
versperren
barrer
100
ruimte zaal, gebouw
enceinte v
101
opstootje, vechtpartij
bagarre v
102
uitvoerbaarheid, haalbaarheid
faisabilité v
103
bieden, wedden, inzetten (op)
miser
104
mallotig
farfelu
105
gevangenzetten in de Bastille
embastiller
106
blazen, waaien
souffler
107
geweten
muette v
108
huis, woning
demeure v
109
schakel
maillon m
110
klacht
grief m
111
verrassen
surprendre
112
vroeg
hâtif
113
kortstondig
éphémère
114
tegenslag
contretemps m
115
uitgang
issue v
116
chic
huppé
117
criticus
détracteur m
118
onderdrukken
réprimer
119
durf
audace v
120
beschouwen, voorzien
envisager
121
wijngaard
vignoble m
122
bedrog
tromperie v
123
vleugel
aile v
124
splitsing in tweeën
dédoublement m
125
menig(e)
mainte
126
uitweg, uitgang
issue v
127
dat neemt niet weg dat
n'empêche que
128
echter, evenwel
toutefois
129
in tegenstelling
en revanche
130
wat ook maar
quoi que
131
alhoewel, ofschoon
quoique
