WL Histoire de la guerre froide 02 Flashcards
chatouiller
kietelen, prikkelen
châtré m
castraat
chauvin
chauvinistisch
circonspect
omzichtig, bedachtzaam
clouer
kluisteren, aan de grond nagelen, vastspijkeren
comminatoire
dreigend
comparse m/f
handlanger, figurant
complaisance f
vriendelijkheid, inschikkelijkheid
complice m/f
medeplichtige
comporter
met zich meebrengen
conciliabule m
gesmoes
concision f
bondigheid
concours m
wedstrijd | steun, samenwerking
conjuguer
vervangen
connivence f
verstandhouding, betrokkenheid
conspuer
honen, uitjouwen
contagion f
besmetting
contourner
omzeilen
contraignant
dwingend
contrecarrer
tegenwerken
contrefort m
uitloper van gebergte
contrepartie f
tegendeel
convier
uitnodigen
convoitise f
hebzucht
corollaire m
logisch gevolg
corser
aandikken (verhaal)
cortège m
stoet, gevolg
coulpe f
berouw
coup de boutoir m
heftige uitval
crible m
zeef
dans la foulée
aansluitend, meteen
dans la mesure où
zover
davantage
meer
de / pour moitié
voor de helft
de gaieté de cœur
van harte, uit eigen beweging
de même que …
evenals dat
déambuler
rondwandelen, slenteren
débandade f
wanorderlijke aftocht
débaptiser
omdopen
débarquer
aan land gaan
déboires
teleurstellingen
débordé : je suis débordé
het wordt me teveel
débordé
overladen
débouché m
afzet(gebied) | uitweg | uitmonding
débrayer
staken
décalage m
verschuiving, discrepantie
déceler
onthullen
déchéance f
verval
déconvenue f
tegenvaller
découler
voortvloeien uit
décousu [m]
los, getornd [gebrek aan samenhang]
défaire
afbreken, loshalen
dégagement m
inlossing, losmaking, opruiming
dégarnir
leegmaken, leeghalen
déjouer
verijdelen, in de war sturen
délègue m
afgevaardigde
démentir
weerleggen | ontkennen | teleurstellen
demeurer
blijven (+ être), wonen / verblijven (+ avoir)
dénouement m
ontknoping
dépasser
inhalen, overschrijden
dépeçage m
verbrokkeling, verdeling
dépité
ontgoocheld
dépiter
ergeren, nijdig maken
dépourvu de
verstoken van
déroutant
verbijsterend, ~warrend
désobligeant
onvriendelijk, onwelwillend
desserrer
losmaken, losdraaien
desservir
iemand slechte dienst bewijzen | uitkomen op | (tafel) afruimen
destituer
afzetten, ontslaan
désuète
verouderd, uit de mode
détroit m
zee-engte
devançant
vooruitlopend
devancer
vóór zijn, vooruit lopen
dévier
(doen) afwijken
dilatoire
opschortend, vertragend
dispositif m
inrichting, voorziening
disposition f
inrichting | stemming, neiging | beschikking
distendre
losmaken
divergence f
divergentie, verspreiding | het uiteenlopen
docilité f
inschikkelijkheid
doléance f
klacht, grief
dûment
naar behoren | goed, behoorlijk, tamelijk
ébahi
verbluft
écart m
spreiding
écarté
afgezonderd, afgelegen
écarté
afgezonderd, ver uit elkaar, afgelegen
écarter
opzij zetten, van zich af zetten, doen uit/afwijken | uitspreiden
échapper de/à
ontsnappen aan, ontkomen
échauffourée f
schermutseling
échéant
vervallend
éclore
ontluiken
éconduire
afwijzen
écourter
verkorten
écoutant m
telefonische hulpverlener
écrasement m
verplettering, overweldiging
écroulement m
ineenstorting, inzakking
édifiant
stichtelijk, niets verhelend
édifice m
bouwsel
effacé
uitgewist, vaag
effacement m
verdwijning | uitwissen
effarant
schrikwekkend, ontstellend