AE4-02 Flashcards
een fijne neus hebben
avoir du nez
op je nagels bijten
s’en mordre les doigts
oostindisch doof zijn
faire la sourde oreille
op het achterste van je tong hebben
avoir sur le bout de la langue
overal zout opleggen
couper les cheveux en quatre
op zijn nagels bijten
se ronger les ongles
zich in de handen wrijven
se frotter les mains
kiezen op elkaar houden
serrer les dents
voorhoofd fronsen
plisser le front
zich verbijten
se mordre les lèvres
zijn mond houden
tirer sa langue
eed
serment m
teleurstellend
décevant
sorteren
trier
zuigfles
biberon m
aantrekkingskracht
attirance v
verleiding
tentation v
proeven
goûter
lekkere smaak
saveur v
pols(slag)
pouls m
(nog) toevoegen
rajouter
pastille, tablet
comprimé m
tussenschot
cloison v
bom, spuitbus
bombe v
huig
luette v
betegeling
carrelage m
stollen
figer
haakje
parenthèse v
ontwijken
éluder
voorkomend, attent
prévenant
verlaten, in de steek laten
délaisser
lofwaardig
louable
ontroerend
émouvant
dieptreurig
navrant
schandelijk
honteux
onbegrijpelijk
inconcevable
dol zijn op
raffoler
planten, onbeweeglijk blijven staan
se planter
impasse
impasse v
nagel
ongle
ondergaan, lijden
subir