WL Apres eux le deluge Flashcards
à la débandade f
in wanorde
à outrance
tot het uiterste, extreem
à profusion
in overvloed
à qui mieux mieux
om het hardst
aboutir [à]
uitkomen op [uitlopen op]
affabulation f
fabel, plot, intrige
afférent
beteffend
aléatoire
onzeker, wisselvallig
amont m
stroomopwaarts
anicroche v
strubbeling, probleempje
attiser
oppoken, aanwakkeren
austral
zuidelijk, zuid-
aval m
benedenloop
bafouer
bespotten, honen
bisbille f
gekibbel
biter
stoten | koppig maken | steunen, stutten
bouder
boos zijn op | pruilen
capoter
kapseizen | over de kop slaan
carence f
het falen, het tekortschieten | tekort, deficiëntie
cautère m
brandijzer
caution f
borg | morele steun
censé
geacht, gehouden
charnière f
scharnier | overgang, keerpunt
cime f
top, kruin
colmater
afdichten
conciliabule m
gesprek op fluistertoon
connivence f
samenspanning, verstandhouding
contrepartie f
tegenhanger | tegendeel
couleuvre f
veldslang
courroie f
riem, drijfband, snaar
cousu de
vol met
cousu
genaaid
de/par surcroît
bovendien, daarbij
déboussoler
in de war brengen, verbijsteren
débrayer
ontkoppelen | staken
déceler
ontdekken | aantonen
découpage m
het (aan)snijden | het uitzagen
décupler
vertienvoudigen
démanger
jeuken
démarche f
loop, gang | houding, methode | voortgang, opbouw | stap, poging
démentiel
waanzinning, dwaas
derechef
wederom, opnieuw, ten tweede male
desseller
ontzadelen, afzadelen
dévaliser
beroven | plunderen
disserter sur
verhandeling houden over, uitweiden over
dûment
volgens de regels | behoorlijk, goed \
écarté
ver uit elkaar | afgezonderd
éculé
afgesleten | afgetrapt, afgezaagd | oud, flauw
effritement m
verwering, verbrokkeling
embrassade f
omhelzing
empoignade f
heftige woodenwisseling
en raccourci
kort samengevat
encombrant
lastig, veel plaats innemend
entériner
bekrachtigen
entraver
belemmeren, hinderen, dwarszitten
épigone m
navolger
esseulé
verlaten, eenzaam
étanchéité f
waterdichtheid
être sous la férule
onder de plan zitten
exagéré
buitensporig, bovenmatig
exaucer
verhoren | inwilligen
exégète m
tekstuitlegger
faste [m]
gunstig, geluk- [praal, pracht, luister]
férule f
plak
fieffé
bar groot, ontzagelijk
flouer
beduvelen
force [f]
zeer veel [kracht, sterkte | staatsmacht]
fortuit
toevallig
frelater
vervalsen
gare [f]
pas op, let op [station | aanlegplaats]
glacis m
glazeer, vernis
harangue f
langdurig gezeur | plechtige redevoering
hétéroclite
wisselend, bont, gevarieerd
houillère f
kolenmijn
impérissable
duurzaam
imprécation f
vervloeking, vloek
inamovible
onafzetbaar, voor het leven benoemd
indocile
ongehoorzaam
inexpiable
onvergeeflijk | onverzoenlijk
inique
zeer onrechtvaardig
insoumis [m]
onwillig [totaalweigeraar]
invective f
scheldwoord
invétéré
verstokt, vergankelijk
jalonner
bakenstokken uitzetten, uitstippelen, richting bepalen van
larvé
verkapt, verholen, sluimerend
levier m
hefboom | drijfveer
lézarde v
spleet, scheur, barst
libellé m
bewoording, formulering
limitrophe
aangrenzend
mâle [m]
mannelijk | krachtig [man, vent, kerel]
mécréant [m]
ongelovig, ongelovige
miner
ondermijnen, aantasten, ondergraven
morigéner
de les lezen
mouture f
zoveelste (versie van), herziening
mouvance f
invloedssfeer
mue f
verandering, gedaanteverwisseling
narguer
honen, bespotten
néant m
het niets | nietigheid
ni peu ni prou
in het geheel niet, geenszins
nuisible
schadelijk, nadelig
occultation f
verduistering | afscherming | het versluieren
octroi m
toekenning, verlening
orfèvre m
goudsmid
outrance f
overdrijving
panaris m
omloop, fijt
parvenir
aankomen | slagen in
péremptoire
afdoend, beslissend
peu ou prou
enigszins, min of meer
pilori m
kaak, schandpaal
poteau m
paal
poulain m
veulen | beschermeling
pour surcroît de malheur
tot overmaat van ramp
préalablement
vooraf
prodrome m
voorbode, voorteken
prôner
aanprijzen
proroger
uitstellen | verlengen
provigner
zich voortplanten door loten (wijnbouw)
quadrille m
quadrille (dans)
raccourci m
kortere weg, verkorte vorm
rade f
rede, ankerplaats
rade m
kroeg
rébarbatif
bars | moeilijk, vervelend
recrudescence f
opleving
rééchelonner
herscikken, afbetalings-regeling treffen
refoulement m
verdringing, terugdringing
rentrer / tomber dans l’escarcelle f
opgestreken worden door
reprise f
herneming | herstel | opleving
résipiscence f
inkeer, bekering, berouw
retentissant
luid, opzienbarend
ripou [m]
corrupt, verrot [corrupte politieman]
rôder
rondhangen, zwerven
ronron m
gespin (kat) | gebrom
s’avérer
blijken te zijn, bewaarheid worden
s’encombrer [de]
zich beladen met [versperren | overstelpen]
s’engluer
plakkerig worden [lijmen, beetnemen]
s’ensabler
verzanden, op zandbank lopen [met zand bedekken]