Perspectives 06 Flashcards
1
Q
verhuizen
A
déménager
2
Q
een nadeel
A
un inconvénient
3
Q
een voordeel
A
un avantage
4
Q
inrichten
A
meubler
5
Q
aan de telefoon
A
à l’appareil
6
Q
storen
A
déranger
7
Q
waarschuwen
A
prévenir
8
Q
snijden, afsluiten (water, electriciteit)
A
couper
9
Q
een stofzuiger
A
un aspirateur
10
Q
de kraan
A
le robinet
11
Q
de gootsteen
A
l’évier m
12
Q
een kledingkast
A
une armoire
13
Q
leeg
A
vide
14
Q
een boekenplan
A
une étagère
15
Q
opzij duwen
A
pousser
16
Q
salontafel
A
la table-basse
17
Q
rapprocher
A
iets dichterbij zetten
18
Q
het laken
A
le drap
19
Q
dolblij, opgetogen
A
ravi(e)
20
Q
de lakenkast (met laden)
A
la commode
21
Q
de badkuip
A
la baignoire
22
Q
de hifi-installatie
A
la chaîne hi-fi
23
Q
het strijkijzer
A
le fer à repasser