VO week 9 Flashcards

1
Q

Aan welk risico voor artsen dragen slecht-nieuwsgesprekken bij?

A

De emotionele belasting van deze gesprekken zorgt voor een verhoogd risico op burn-out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe kan uitzaaiingen op de longvliezen zorgen voor een verhoging van het pleuravocht?

A
  • door irritatie van de longvliezen
  • Pleuravocht loopt normaalgesproken via gaatjes weg, tumorcellen kunnen gaan klonteren en hierdoor kan het vocht niet goed weglopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarmee doen we pleurodese?

A
  • talk (dit is het goedkoopst) hierdoor krijg je een inflammatiereactie waardoor de bladen aan elkaar groeien
  • tetracycline
  • bleomycine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de complicaties van een plaurapunctie?

A
  • pneumothorax
  • bloeding
  • infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe doen we een pleurodese?

A
  • thoraxscopie
  • thoraxdrain
    even effectief, scopie handiger voor biopten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de complicaties van pleurodese?

A
  • koorts
  • pijn
  • respiratoir falen (zeer zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de aard van kankerpijn?

A
  • 30%: één type pijn
  • 39%: twee typen pijn
  • 31%: drie typen pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de oorzaken van kankerpijn?

A
  • 85%: onderliggende kanker
  • 17%: behandeling gerelateerd
  • 9%: kanker-geassocieerd/complicaties
  • 9%: niet gerelateerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke 2 typen pijnen zijn er?

A
  • Nociceptief: door weefselschade (warmte, kou, zuren, ontstekings-, viscerabele pijnen).
  • Neuropatisch: schade aan zenuwen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe behandelen we de pijn?

A
  • Stap 1: geven van paracetamol (1 mg per dag) met of zonder NSAID’s (ibuprofen, diclovenac).
  • Stap 2: zwak werkend opioïd toevoegen (deze stap slaan we meestal over, omdat het eigenlijk geen toevoeging heeft)
  • Stap 3: sterk werkend opioïd toevoegen
  • Stap 4: sterk werkend opioïd parenteraal geven, aan een pomp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn opioïden?

A

Het zijn zeer sterke pijnstillers en ze worden alleen bij hevige pijn gebruikt. denk aan morfine en fentanyl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn bijwerkingen van opioïden?

A
  • obstipatie
  • altijd laxantia voorschrijven
  • misselijkheid/braken
  • sufheid
  • droge mond
  • verwardheid / delier
  • overmatig transpireren (zeker vervelend met fentanyl, want dan laten de pleisters los)
  • ademdepressie
  • myoclonieën
  • urineretentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het verschil tussen bronchus en bronchiolus?

A

bronchus heeft kraakbeen en die ander niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe herken je type 2 pneumocyten?

A
  • wat groter en ronder en liggen meestal in driehoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer is er sprake van een AAH?

A

Atypical adenomatous hyperplasia: afwijking is kleiner dan 5 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe wordt SCLC (kleincellig carcinoom) behandelt?

A

chemotherapie

17
Q

Wat is meestal het eerste “lymfklierstation” waar metastasen zullen optreden bij SCLC?

A

hilaire lymfeklieren dit is voor de andere typen carcinomen hetzelfde

18
Q

wat is kernmoulding?

A

Witte weggetjes langs de cel, dat ze als puzzelstukjes in elkaar passen

19
Q

hoe wordt grootcellig ongedifferentieerd carcinoom behandeld?

A

chirurgie

20
Q

wanneer spreken we van een kleincellige carcinoom?

A

hebben celkernen die 1-2x zo groot zijn als de kern van een lymfocyt.

21
Q

hoe groot zijn de cellen van plaveiselcarcinomen?

A

hebben middelgrote – grote cellen.

22
Q

wat kun je zeggen over een adenocarcinoom?

A

ontstaan niet alleen uit de cilindrische cellen maar ze kunnen ook ontstaan uit de pneumocyt. Adenocarcinomen zitten vooral aan de zijkant van de long tegen de pleura aan. Adenocarcinomen hebben middelgrote – grote cellen.

23
Q

wat weet je over een mesothelioom?

A
  • Tumor uitgaande van de longvliezen = pleura
  • Groeit diffuus over de pleura
  • Gaat uit van mesotheelcellen
  • Veroorzaakt door asbest
  • Latentietijd 25-40 jaar na expositie
  • Geen relatie met roken
  • Presenteert met pijn
  • Gaat vaak gepaard met pleuravocht
24
Q

wat zijn de 3 hoofdvormen histologisch gezien?

A
  • epitheliaal (lijkt op adenocarcinoom maar maakt meer slijm)
  • sarcomatoïd (spoelcellig, bindweefselstreng achter
  • bifasisch (combinatie bovenstaande