Chemie - 4.2 Eigenschappen van stoffen Flashcards

1
Q

Hoe sterker de aantrekkingen tussen de deeltjes onderling, hoe … beweegingsvrijheid zij hebben en hoe … de smelt- en kooktemperatuur zal toenemen?

A

minder- meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de aard van intra- en intermoleculaire krachten?

A

hebben een elektrische aard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ontstaan de elektrische aantrekkingskrachten van intra- en intermoleculaire krachten?

A

door de aanwezigheid van ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe … de ladingen zijn en hoe … de afstand is tussen de ladingen onderling, hoe groter de aantrekkingskracht wordt

A

groter - kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe worden de intra- en intermoleculaire krachten onderverdeeld van sterkst naar zwakst (6)

A
  • ion-elektronkracht (intra)
  • ion-ion (intra)
  • ion-dipool (inter)
  • waterstofbrugkracht (inter)
  • londonkrachten of london-dispersiekracht (inter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 4 types van roosters voor een vaste stof zijn er?

A
  • atoomrooster
  • metaalrooster
  • molecuulrooster
  • ionrooster
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe noemt men de plek van een metaalrooster waar regelmatige positieve ionen zorgen voor een regelmatige schikking wartussen de elektronen vrij bewegen?

A

een elektronenwolk of een elektronenzee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de roosterpunten van een ionrooster?

A

afwisselend door positieve en negatieve ionen, samengehouden door een ionbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zijn de roosterpunten in een atoomrooster?

A

bezet door 1 atoom van een niet-metaal dat aan een aantal niet-metaalatomen van dezelfde soort op andere roosterpunten is gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van atomen van een atoomrooster?

A

grafiet en diamant, beide bestaande uit koolstofatomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zijn de roosterpunten in een molecuulrooster?

A

bezet door moleculen waarvan de atomen worden samengehouden door een atoombinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vb van een metaalrooster

A

atomium = ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vb van een atomen voor een molecuulrooster

A

CO2, I2, waterijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent het dat inetermoleculaire en intramoleculaire krachten elektrisch van aard zijn?

A

dat er ladingen aanwezig zijn in de mleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit wat bestaat de ladingen aanwezig in moleculen?

A

uit geladen atomen (ionen) waardoor er tussen deze ionen krachten ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bij moleculen kan je krachten vinden?

A
  • door het ontstaan van de krachten tussen ionen
  • of gevonden worden in de elementaire deeltjes, zoals de elektronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer zijn bindingen polair?

A
  • indien 2 bindingspartners een verschillende EN bezitten
  • of wanner er binnen de molecule permanent 2 tegengesteld geladen polen aanwezig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het gevolg van dat het meest elektronegatieve element in een polaire binding immer een sterkere neiging om de bindende elektronen naar zich toe te halen bezit?

A

dat er een gedeeltelijke verschuiving van de elektronen op naar de meest elektronegatieve waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ontstaat een dipool bij een polaire binding?

A

Door dat het meest elektronegatieve elemten immers een sterke neiging om de bindende elektronen naar zich toe te halen bezit.
Als gevolg hiervan treedt er een gedeeltelijke verschuiiving van de elektronen op naar de meest elektronegatieve partner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de factoren die bij een atoomverbinding bepalen of de verbinding polair is?

A
  • verschil in EN
  • ruimtelijk bouw (symmetrisch of niet, heffen elkaar op of niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer is een molecule apolair?

A

Wanneer beide atomen even sterk elektronegatief zijn (delta EN =0) en e geen interne ladingsverschuiving op treedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat vindt er intern in een binding plaats wanneer beide atomen verschillen in elektronegatieve waarde?

A

dan vindt er intern een gedeeltelijke ladingsverschuiving plaats van het minst elekrtronegatieve naar het meest elektronegatieve atoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een dipool?

A

2 permanent tegengestelde geladen centra intern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat voor moleculen zijn moleculen met een dipool waarbij er permanent 2 tegengestelde geladen centra zijn en er intern een gedeeltelijke ladingsverschuiving plaats vindt van het minst elektronegatieve naar het meest elektronegatieve atoom?

A

dipoolmoleculen en bezitten een polair karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan je testen of moleculen van een vloeistof een dipoolkarakter vertonen?

A

Dan kun je nagaan of een fijne vloeistofstraal afgebogen wordt onder invloed van een elektrische lading

-> bv waterstraal wordt wel en een pentaanstraal niet afgebogen bij nadering met een gewreven PVC-buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer kunnen dipolen in een molecule elkaar opheffen?

A
  • als ze verschillend zijn
  • indien de ruimtelijke bouw vd molecule symmetrisch is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer heb je te doen met een dipoolmolecule wanneer je kijkt naar het aantal dipool in een molecule en of die elkaar al dan niet opheffen?

A

Wanner er meer dan een dipool aanwezig is en die elkaar niet opheffen
= dipoolmolecule (dipoolvector langer getekend omdat delta EN groter is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanner kan men stellen dat een molecule een permanente dipool ( een dipoolmoment bezit)?

A
  • indien tussen de bindingspartners delta EN niet gelijk is aan 0
  • en molecule een assymmetrische ruimtelijke structuur bezit zodat de dipolen elkaar niet opheffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer is een molecule apolair wanneer je kijkt naar de EN waarde?

A
  • indien delta EN gelijk is aan 0
  • indien delta EN niet gelijk is aan 0
  • molecule symmetrisch gebouwd is zodat de dipolen elkaar wel opheffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer kunnen moleculen (identiek of verschillend) elkaar aantrekken?

A

Wanneer ze elkaar voldoende naderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe noemen we krachten tussen stabiele moleculen?

A

Intermoleculaire krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe ontstaan intermoleculaire krachten?

A

door de elektrostatische aantrekking tussen een positief deel van 1 molecule en ene negatief deel van een 2e molecule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke 4 types van intermoleculaire krachten onderscheidt men?

A
  • londonkrachten of london-dispersiekrachten
  • dipool-dipoolkrachten
  • waterstofbrugkrachten
  • ion-dipoolkrachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn londonkrachten wanneer je ze vergelijkt met andere krachten?

A
  • kleinste aantrekkingskracht
  • enigste kracht in moleculen waarin geen permanente ladingsverschuiving aanwezig is (apolaire moleculen)
34
Q

Wat ontstaat er door het polariseren van apolaire moleculen door de nabijheid van andere deeltjes?

A

zwakke intermoleculaire krachten, de Londonkrachten

35
Q

Van wat is de krachtwerking bij het ontstaan van londonkrachten het gevolg?

A

van tijdelijke schommelingen in de ladingswolken van de deeltjes

36
Q

Wat ontstaat er door wederzijde beïnvloeding tijdens het naderen van deeltjes in de ladingswolken als gevolg van tijdelijke schommelingen?

A

geïnduceerde dipolen in de moleculen

37
Q

Wanneer neemt de polariseerbaarheid en dus ook de krachtwerking toe?

A

naarmate er binnen de moleculen meer ladingen over een grotere afstand kunnen verschoven worden

38
Q

Wanneer zijn londonkrachten groter dan andere londonkrachten?

A
  • meer elektronen in de molecule voorkomen
  • moleculen een grote omvang hebben
  • moleculen elkaar beter kunnen naderen
39
Q

Hoe ontstaan zwakke intermoleculaire krachten, de Londonkrachten?

A

Door dat apolaire moleculen in min of meerdere mate kunnen gepolariseerd worden door andere deeltjes in de nabijheid

40
Q

Wat is de vuistregel rond de aantrekkingskracht van apolaire en andere moleculen?

A

omvangrijke apolaire moleculen met een regelmatige vorm trekken elkaar sterker aan dan kleine moleculen met een onregelmatige vorm

41
Q

Wat is de enige kracht tussen apolaire moleculen?

A

londonkrachten

42
Q

Hoe hoger het kook-/smeltpunt, hoe … de kracht.

A

sterker

43
Q

Wat voor geladen centra treffen we in de zogenaamde dipoolmoleculen aan?

A

permanent 2 gekolaliseerde tegengestelde centra

44
Q

Wat is het gevolg van deelladingen in de zogenaamde dipoolmoleculen?

A

dat er tussen polaire moleculen elektrische krachtwerkingen optreden die groter zijn dan de londonkrachten tussen de apolaire moleculen

45
Q

Wat is de vuistregel rond de aantrekkingskracht van moleculen met een dipoolkrarakter?

A

omvangrijke moleculen met een uitgesproken dipoolkarakter trekken elkaar sterken aan dat kleine moleculen met een zwak dipoolkarakter

46
Q

Tussen welke moleculen treden waterstofbrugkrachten op?

A

tussen moleculen waarin tenminste 1 H-atoom gebonden is aan 1 van de volgende elementen: F, O en N

47
Q

Bij welke verbinding (F, O of N) is de waterstofbrugkracht groter?

A

bij een OH-groep en minst bij een NH-groep

48
Q

Hoe neemt de krachtwerking van H-bruggen toe?

A

naarmate er meer H-bruggen tussen de buurtmoleculen gevormd worden

49
Q

In wat kunnen ionverbinding oplossen?

A

in polaire solventen bv water

50
Q

Door wat kunnen ionverbindingen oplossen in polaire solventen zoals water?

A

dankzij de ion-dipoolkarchten tussen de ionladingen en de polaire solventmoleculen

51
Q

Tussen wat vindt er een tweestrijd plaats bij de oplosbaarheid in polaire solventen van ionverbdinginen?

A

tussen de hydratatiekrachten (=ion-dipool) en de roosterkrachten (ion-ion)

52
Q

Welke ionverbindingen zijn slechts beperkt oplosbaar?

A

ionverbindingen met een zeer grote roosterkracht

53
Q

Wanneer ontstaan er gehydrateerde ionen?

A

Wanneer ionbindingen oplossen in water

54
Q

Wat zijn gehydrateerde ionen?

A

positieve en negatieve ionen die omgeven worden door watermoleculen

55
Q

Waarom gebeurt de vorming van gehydrateerde ionen bij slecht oplosbare ionbindingen maar in beperkte mate?

A

omdat de hydratatie daar niet sterk genoeg is om de roosterkrachten te doorbreken

56
Q

Wat zijn intramoleculaire krachten?

A

de krachten die ontstaan binnen een molecule

57
Q

Wat voor krachten zijn intramoleculaire krachten?

A

bindingskrachten

58
Q

Welke krachten zijn intramoleculaire krachten?

A
  • ionkrachten
  • ion-elektronkrachten
59
Q

Waar ontstaan ion-ionkrachten?

A

bij moleculen die ionbindingen bezitten: metaaloxiden, hydroxiden en zouten

60
Q

Wat bepalen ion-ionkrachten?

A

de aggregatietoestand

61
Q

Wanneer neemt de aantrekkingskracht tussen tegengesteld geladen ionen toe?

A

naarmate de ionladingen groter worden en de ionstralen kleiner worden

62
Q

Zijn elektrische aantrekkingskrachten klein of groot? Wat zegt dit over ionverbindingen?

A
  • vrij grote krachten
  • ionverbindingen zijn dan ook vaste verbindingen met hoge smelttemperaturen
63
Q

Wanneer neemt de smelttemperatuur van ionverbindingen toe?

A

naarmate de ionstraal afneemt en de ionlading toeneemt

64
Q

Waar treft men ion-elektronkrachten aan?

A

in metalen

65
Q

Hoe is de smelttemperatuur van metalen in vaste stoffen?

A

zeer hoog

66
Q

Wat is de smelttemperatuur van overgangselementen met een onvolledig bezet d-subniveau?

A

zeer hoog (groot aantal vrije elektronen)

67
Q

Wanneer neemt de smelttemperatuur van metalen toe?

A

naarmate het aantal vrije elektronen in het metaalrooster toeneemt en de straal van de metaalionen afneemt

68
Q

Wat voor karchten zijn hydratatiekrachten?

A

ion-dipoolkrachten

69
Q

Wat voor krachten zijn roosterkrachten?

A

ion-ionkrachten

70
Q

Naarmate de deeltejs elkaar sterker aantrekken, hoe … ze van elkaar zullen loskomen en de stof minder vluchtig zal zijn.

A

minder snel

71
Q

Heb je net een hogere smelt-en kooktemepratuur of een lagere wannen deeltjes elkaar sterker aantrekken en ze zo minder snel van elkaar zullen loskomen?

A

hogere

72
Q

Wat geeft de oplosbaarheid aan?

A

de max massahoeveelheid van een verbinding die men kan oplossen in een bepaalde hoeveelheid van een oplosmiddel

73
Q

In wat wordt de oplosbaarheid uitgedrukt?

A

in gram per volume-eenheid van het oplosmiddel bij een bepaalde temperatuur

74
Q

Van wat hangt de oplosbaarheid van een stof in een oplosmiddel af?

A
  • van de relatieve sterkte van de intermoleculaire aantrekkingskrachten tussen de moleculen van de op te lossen stof enerzijds en die van demoleculen van het oplosmiddel anderzijds
  • soort zoekt soort: apolair goed in apolair en polair goed in polair
75
Q

Wat voor mengsel maken 2 polaire stoffen wanneer ze op lossen in elkaar?

A

een homogeen mengsel

76
Q

Wat voor mengsel maken 2 apolaire stoffen wanneer ze op lossen in elkaar?

A

een homogeen mengsel

77
Q

Wat voor mengsel maken ene polair en een apolaire stof wanneer ze samen oplossen?

A

een heterogeen mengsel

78
Q

In wat voor oplosmiddelen kunnen ionen oplossen? Dankzij wat?

A

In polaire oplosmiddelen zoals water, dankzij de ion-dipoolkrachten tussen de ionladingen en de polaire molecule van het oplosmiddel

79
Q

Wat zijn universele solventen?

A
  • aceton, methanol en ethanol
  • alle atoombindingen lossen daar in op (ionbindingen niet enk water + die van de tabel)
80
Q

Uit wat bestaat aceton?

A

een polair en een apolair gedeelte

81
Q

Voor wat kan aceton gebruikt worden door zijn polaire en apolaire gedeelte?

A

voor het oplossen van polaire en apolaire verbindingen
- = een universeel solvent

82
Q

Uit wat zijn methanol en ethanol opgebouwd?

A

2 delen:
- polaire OH-groep
- apolaire C-keten

83
Q

Stijgt of daalt de oplosbarheid in water van methanol en ethanol naarmate de keten van OH en C langer wordt?

A

daalt