Biologie - al de te kennen opbouw (examen 1) Flashcards

1
Q

prokaryoten (7)

A
  • bacteria en archaea
  • eenvoudige structuur
  • relatief klein, 1µm-10µm
  • kernmateriaal zonder membraan = KERNZONE
  • naakt DNA (geen histonen)
  • celmembraan, rigide celwand, kapsel
  • geen membraneuze organellen, wel ribosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eukaryote cel (7)

A
  • eukaryota (alle andere organismen buiten bacteria en archaea)
  • complexe structuur
  • relatief groot, 10µm-100µm
  • duidelijke kern met kernmembraan
  • meerdere chromosomen, DNA ligt rond histonen
  • alle celorganellen
  • wel membraneuze organellen en celstructuren (bv. cytoskelet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

microscopische structuur (6)

A
  • kern
  • plasmamembraan
  • celwand (P)
  • cytoplasma
  • plastiden (P)
  • grote centrale vacuole (P)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

celwand

A
  • primaire celwand: cellulose
  • secundaire celwand: afzetting van houtstof (lignine) of kurkstof (suberine)
  • middenlamel: opgebouwd uit pectine, belangrijk bij samenhouden van naburige cellen

(enkel bij dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

plasmamembraan (p+d)

A

opgebouwd uit een dubbele laag van fosfolipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cytoskelet

A

inercellulair netwerk van proteïnevezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

centrosoom: centriolen

A

eiwitbuisjes (tubuline) (enkel bij dierlijke cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kern/nucleus

A
  • dubbel membraan met poriën
  • kernlichaampje/nucleolus -> aanmaak rRNA en ribosomale proteïnen
  • korrelig kernplasma met chromatine (DNA, erfelijk informatie + eiwitten) dat zich kan omzetten in chromosomen
  • buitenste kernmembraan valt samen met membraan ER
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ribosomen

A
  • klein, bolvormig
  • opgebouwd uit rRNA-moleculen en eiwitten
  • 2 delen: grote en kleine subeenheid
  • verbonden met rER
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

endoplasmatisch reticulum

A
  • netwerk van verbonden membraanzakken (cisternen)

-> rER: verderzetting buitenste kernmembraan, bezet met ribosomen
-> sER: buisvormig netwerk zonder ribosomen, in verbinding met rER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gogli-apparaat

A
  • bestaat uit dictyosomen -> stapel afgeplat cisternen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lysosomen

A

afsnoering golgi-apparaat (enkel bij dierlijke cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

peroxisomen

A
  • blaasje van het ER met specifiek afbraakmechanisme voor de intracellulaire afbraak van vetzuren
  • bevatten enzymen die toxische stoffen (zoals H2O2) kunnen afbreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vacuolen

A
  • blaasje omgeven door een membraan (=tonoplast)
  • gevuld met celvocht (water, ionen, suiker, zuren, kleurstoffen, reservestoffen en soms gifstoffen)

-> planten = 1 grote centrale vacuole
-> dieren = meerdere kleine vacuolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mitochondriën

A
  • ovaal blaasje met dubbele membraanstructuur
  • binnenste membraan geplooid + buitenste membraan glad
  • plooien = cristae -> bevatten granula die ademhalingsenzymen bevatten
  • grondplasma = matrix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

plastiden

A
  • dubbel membraan
  • bevatten kleurstof (chloroplasten en chromoplasten) of eindproducten van stofwisselingsprocessen (leukoplasten)

(enkel bij plantaardige cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

chloroplast

A
  • langwerpig met een dubbel membraan
  • stroma
  • grana
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

chromoplast

A

dubbel membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

leukoplast

A

bolvormig met een dubbel membraan

20
Q

sachariden of koolhydraten

A

opgebouwd uit C, H en O

21
Q

sucrose (+H2O)

A

glucose + fructose

22
Q

lactose (+H2O)

A

glucose + galactose

23
Q

maltose (+H2O)

A

glucose + glucose

24
Q

sacharose

A

invertsuiker: hydrolyse van sacharose met vorming van glucose en fructose

25
ogliosachariden
opgebouwd uit meer dan 2, maar niet meer dan 10 mono's
26
pentosen
5C
27
hexosen
6C
28
disachariden
2 mono's
29
polysachariden
meer dan 10 mono's
30
rafinose
galactose + glucose + fructose
31
zetmeel
2 moleculen: amylose en amylopectine
32
glycogeen
polyglucose (alpha-glucose)
33
cellulose
- polyglucose (beta-glucose) - lineaire ketens verbonden door waterstofbruggen
34
chitine
- zoals cellulose, maar dan met een stikstofhoudende functionele groep op elke glucosemolecule - exoskelet geleedpotigen en celwand schimmels
35
inuline
opgebouwd uit fructose (=/= insuline)
36
lipiden: vetten en oliën
- C, H en O, maar andere verhoudingen H en O dan koolhydraten - basisstructuur = glycerol (propaan- 1,2,3-triol)
37
vetzuren
onvertakte ketens ven C en H (verzadigde: enk, en onverzadigde: enk/mv)
38
proteïnen of eiwitten
opgebouwd uit C, H, O, N en S
39
aminozuren
- koolstofketen: 1 C-atoom met daarrond 4 verschillende functionele groepen: -> waterstofatoom -> amino-groep -> carboxylgroep -> variabele restgroep
40
peptiden
- dipeptide: 2AZ - tripeptide: 3AZ - ogliopeptide: max 10AZ - polypeptide: meer dan 10AZ
41
nucleïnezuren: DNA en RNA
- polymeren van nucleotiden - C, H, O, N, F
42
chromatine
- DNA - molecule + proteïnen (histonen) - DNA is opgerold rond 8 histonen = nucleosoom
43
vitaminen
stikstofhoudende organische verbindingen
44
organen
opgebouwd uit samenwerkende weefsels met gemeenschappelijke tak
45
weefsels
cellen met ongeveer dezelfde vorm en met exact dezelfde functie
46
orgaanstelsel
verschillende organen die samenwerken
47
organisme
samenwerking van verschillende stelsels