VO's week 9 Flashcards
1
Q
niet-kleincellige bronchuscarcinomen indeling
A
- plaveiselcelcarcinoom
- adenocarcinoom
- grootcellig
2
Q
kleincellig carcinoom kenmerken histo
A
- hele hoge kern/cytoplasma ratio
- egaal gegroft chromatine
- geen: slijm, buis, verhoorning, desmosomen, nucleoli
3
Q
plaveiselcel carcinoom kernmerken histo
A
- necrotisch
- vergroft chromatine
- duidelijke nucleoli
- desmosomen
- verhoorning
- geen: buis, slijm
4
Q
adenocarcinoom kenmerken
A
- perifeer gelegen
- meest voorkomend
5
Q
adencarcinomen kenmerken histo
A
- duidelijke nucleoli
- scherp begrensd
- buis
- slijm
- vegroft chromatine
- geen: verhoorning, desmosomen
6
Q
mutaties adenocarcinoom
A
- KRAS
- EGFR
7
Q
voorloperstadia adenocarcinoom
A
AAH > AIS
8
Q
grootcellig carcinoom kenmerken histo
A
- vergroft chromatine
- nucleoli
- scherpe celgrenzen
- geen van die andere eigenschappen: Not Otherwise Specified
9
Q
mesothelioom
A
- longvliezen (mesotheelcellen)
- groeien diffuus
- fibrotisch
- door asbest
- pijn en unilateraal pleuravocht
- geen realtie met roken
10
Q
3 histo hoofdlijnen mesothelioom
A
1-epitheliaal, lijkt op adenocarc
2-sarcomatoïd
3-bifasisch (bovenstaand gecombineerd)
11
Q
pseudo gestratificeerd
A
lijkt alsof kernen op elkaar liggen
12
Q
oorzaken van verminderd ademgeruis
A
- pneumothorax
- atelectase
- pleuravocht (gemaakt door pleura parietalis)
13
Q
hoe maak je onderscheid tussen atelectase en pleuravocht op een X-thorax?
A
- pleuravocht: trachea wordt andere kant op geduwd
- atelectase: trachea wordt dezelfde kant op getrokken
14
Q
waar prik je?
A
over de rib heen om vaten en zenuwen te ontwijken
15
Q
complicaties pleurapunctie
A
- pneumothorax
- bloeding
- infectie