Tentamen moeilijk algemeen Flashcards

1
Q

symptomen MDS klnisch

A
  • vermoeidheid/kortademigheid t.g.v. anemie
  • terugkerende infecties t.g.v. neutropenie
  • bloedingsneigingen t.g.v. trombocytopenie/-pathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beenmerg morfologie MDS

A
  • hypercellulair
  • dysplasie (bv multikernige megakaryocyten of micromegakaryocyten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

prognose MDS adhv

A

IPSS-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de rol van hypermethylatie in het ontstaan van kanker?

A

silencing van tumorsuppressorgenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IPSS-R

A
  • cytogenetica
  • aantal blasten
  • aantal trombo’s
  • aantal neutro’s
  • Hb

0=goed, 4= slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beenmerg-flowcytometrie

A
  • forward scatter (FSC) = zegt iets over de grootte van de cel
  • site scanner = zegt iets over de hoeveelheid granulae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SDD indicaties

A

we doen het alleen als er een langdurige neutropene fase is (dus weken dat het immuunsysteem gecompromiteerd is) IN COMBINATIE MET mucositis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anemie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • EPO, Fe, Vit
  • bloedtransfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leukopenie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • geen blootstelling aan bacteriën oid
  • SDD
  • anti-schimmelprofylaxe
  • G-CSF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bloedtransfusie hoeveel?

A

Hb stijgt per zakje 0,5 - 0,7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

trombopenie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • TPO-R agonist
  • trombotransfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

trombotransfusie hoeveel?

A

30-50 x10^9/L per zakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

universele donor

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

universele ontvanger

A

AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

universele plasma donor

A

AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

universele plasma ontvanger

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CDcellen tussen 1 en 10

A

T-cel markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

CDcellen > 10

A

B-cel markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

burkitt lymfoom genotype

A

MYC bij enhancer IgH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stadium lymfoom onafhankelijk van de hoeveelheid lymfeklieren of stations is ziekte die tot 1 kant beperkt is

A

II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

stadium lymfoom onafhankelijk van hoeveelheid lymfeklier stations aan WEERSzijden van het diafragma, is

A

III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

stadium I-E lymfoom

A

bij hodgkin. stadium 1 maar zit toevallig heel dicht tegen de long aan waardoor beetje infiltratie extranodaal orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rituximab

A

anti CD2; brengt eigen afweercellen in contact met tumorcellen
- celgemedieerde cytotoxiciteit
- cytolyse
- apoptose
- fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

prognostische indexen lymfoom

A
  • stadium
  • IPI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

IPI

A
  • leeftijd
  • LDH
  • performance status
  • stadium III of IV
  • > 1 extranodale laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium I

A

3 x R-CHOP + RT

indien geen RT => 4x R-CHOP + 2R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium II

A

6 x R-CHOP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium III/IV

A

6x R-CHOP + 2R

indien niet fit => mini-CHOP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

R-CHOP complicaties

A
  • allergische reactie
  • haaruitval
  • cardiale toxiciteit
  • polyneuropathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

tweedelijnsbehandeling DLBCL

A

re-inductietherapie gevolgd door autologe SCT
die re-inductie therapie is retuximab met een andere chemo.

dit doe je 2 keer.
indien 50% afname of PETscan negatief, geef je 3de kuur gevolgd door stamverzameling

daarna myeloablatieve chemo
daarna stamcelinfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

stageringssysteem MM

A

ISS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

ISS

A
  • b2 microglobuline
  • albumine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

stadium MM afhankelijk van

A
  • hoeveelheid M-proteine in bloed
  • hoeveelheid plasmacellen in beenmerg
  • MDE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

MDE

A
  • aangedane/onaangedane lichte ketens > 100%
  • > 60% plasmacellen in beenmerg
  • > 1 botlaesie van > 5mm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

adenocarcinomen waar

A

perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

v. cava superior syndroom patho

A
  • compressie en invasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

v. cava superior syndroom gevolgden

A
  • zwelling
  • verhoogde CVD
  • varices
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

v, cava superior syndroom oorzaken

A
  • lymfoom
  • longcarcinoom
  • mediastinale tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

sulcus superior syndroom patho

A

ingroei plexus brachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

sulcus superior syndroom gevolgen

A

pijn/uitval arm/schouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

horner syndroom patho

A

sympatische zenuwstreng aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

horner syndroom gevolgen

A
  • miosis
  • afhangend ooglid
  • niet kunnen zweten
  • ingezakt oog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

pancoast syndroom

A

combi horner + sulcus superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

behandeling longcarcinoom stadium I

A

chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

behandeling longcarcinoom stadium II

A

chirurgie evt met (neo)adjuvante chemo-immuno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

behandeling longcarcinoom stadium III

A

chemo-radio +immuno tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

behandeling longcarcinoom stadium IV

A

chemo/immuno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoe bepaal je bij longkanker operabiliteit?

A
  • longfunctie onderzoek:
    =spirometrie, diffusiecapaciteit
    =inspanningstest
  • cardiologisch onderzoek
  • voedingstoestand
  • performance status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

plaveiselcelcarcinoom long waar

A

centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

histo plaveiselcelcarcinoom long

A
  • desmo
  • verhoorning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

adenocarcinoom long waar

A

perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

adenocarcinoom long histo

A
  • buizen
  • slijm
  • TTF-1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

kleincellig histo long

A

hele hoge kern cytoplasma ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat kan allemaal worden gevonden met een liquid biopt bij mammacarcinoom?

A
  • hele tumorcellen
  • partikels van tumorcellen (exosomen)
  • cfDNA (DNA van tumor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

is echografie vd borst geschikt voor screening?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wanneer altijd MRI bij mamma?

A

bij neoadjuvante systemische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

indicaties echo mamma

A
  • gericht onderzoek naar gevonden afwijking
  • stagering oksel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

MRI indicaties mamma

A
  • discrepantie mammografie-echo
  • lobulair
  • neoadjuvante systemische behandeling
  • screening high risk pt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

hoe vindt disseminatie onderzoek plaats mamma

A

PET-CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

indicaties disseminatie onderzoek mamma

A
  • T4
  • N+
  • recidief
  • klinische verdenking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

welke 2 cellagen borst duct>

A
  • luminaal
  • myoepitheel (verdwijnt bij maligne)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

wanneer is MST niet mogelijk?

A
  • als grote tumor in kleine borst
  • als pt in verleden is bestraald
  • als in meerdere kwadranten in de borst tumor/DCIS aanwezig is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

prognostische factoren mammacarcinoom

A
  • Grootte van de tumor
  • Aan- of afwezigheid van tumorcellen in de okselklieren
  • Differentiatiegraad (Broom Richardson (BR) gradering)
  • Aan- of afwezigheid van metastasen op afstand
  • Leeftijd jonger of ouder dan 35 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

bursa omentalis begrenzingen

A

boven: lever
onder: colon transversum
links: milt
rechts: foramen van winslow
achter: pancreas
voor: maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

truncus coeliacua

A

a. hepatica communis
a. gastrica sinistra
a. lienalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

waar tissue expander?

A

subpectoraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

prognostische factoren mammacarcinoom

A
  • histologische graad
  • grootte
  • aantal aangedane lymfeklieren
  • ER status
  • leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

predictieve factoren mammacarcinoom

A
  • ER status
  • Her2 receptor status
  • BR-gradering
  • proliferatie index
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

wat is de eerste stap bij verdenking slokdarmcarcinoom?

A

gastroscopie + biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

plaveiselcelcarcinoom slokdarm plek

A

hoog (proximaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

risicofactoren plaveiselcelcarcinoom slokdarm

A
  • roken
  • alcohol
  • RT
  • achalasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

adenocarcinoom slokdarm plek

A

laag (distaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

adenocarcinoom slokdarm patho

A

metaplasie: plaveiselcel => slijmbekercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

adenocarcinoom slokdarm risicofactoren

A
  • barret
  • obesitas
  • roken
  • RT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

wanneer gebruik je bij slokdarmresectie colon ipv maag?

A
  • grote tumor
  • eerdere maagchirurgie
  • slechte bloedvoorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

wanneer kijk je bij darmkanker naar CEA?

A

follow-up, niet bij diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wanneer adjuvante chemo bij CRC?

A

vanaf stadium III of ongunstige II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

kleine rectumtumor behandeling

A
  • geen voorbehandeling
  • TEM: transanale endo microchirurgie
  • GEEN lymfeklierresectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

indien TEM niet mogelijk behandeling CRC

A

TME: totale mesorectale excisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

klieren mesorectum, maar > 1mm tov mesorectale fascie bhenadeling CRC

A

korte voorbehandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

complete respons voorbehandeling CRC vervolg

A

watch and wait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

T4 CRC behandeling

A
  • neoadjuvante chemoRT
  • TME excenteratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

tumor proximaal rectum behandeling

A

LAR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

tumor distale rectum behandeling

A
  • APR
  • incl deel anus en peritoneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

totale excenteraie man

A
  • rectum
  • prostaat
  • blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

totale excenteratie vrouw

A
  • rectum
  • blaas
  • cervix
  • uterus
  • vagina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

mogelijke voorbehandlingen rectum

A
  • kort: 5x5 Gy
  • lang: chemo + 25x2,4 Gy
  • totaal: chemo + (chemo)RT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

huidige criteria resectie levermeta

A

radicale resectie mogelijk van alle meta
voldoende resterend functionerend leverweefsel (20-30%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

wat moet je corrigeren als je toch te veel lever hebt weggehaald

A

stollingsfactoren en ammoniak , anders HEPATISCHE ENCEPHALOPATHIE
(en billirubine?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

hoe behandel je colorectale longmeta?

A

chemo en daarna stereotactische RT en als ze heel groot zijn een stukje van de long weghalen maar gebeurt bijna nooit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

colorectale levermeta overleving na leverresectie

A

geen verschil:
= colon of rectum primaire tumor
= synchroon of metachroon
wel verschil:
= unilateraal of bilateraal
= grootte
= aantal meta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

colorectale levermeta als niet voldaan wordt aan de criteria voor levermeta resectie opties

A
  • radicale resectie niet mogelijk tgv tumorload
    => reduceren tumorload: (inductie)chemo
  • te weinig resterend functionerend leverweefsel (<20-30%)
    => vergroten restvolume lever: v. porta embolisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

contraindicatie RFA

A

groot bloedvat
groot galweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

indicaties stereotactische RT

A
  • resectie en/of lokale ablatie niet mogelijk
    =locatie meta
    =comorbiditeit
  • max 8 cm
  • max 3 laesies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

peritoneaalmetastasen

A

HIPEC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

resectabele slokdarmcarcinoom standaard

A

neadjuvante chemoRT concomitant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

maagcarcinoom behandeling type

A

perioperatief: ervoor en erna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

CRC adjuvante therapie

A

chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

numerieke variabelen

A
  • discreet
  • continu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

discreet

A

geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

continu

A

reëel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

catergorisch

A
  • nominaal
  • ordinaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

norminaal

A

zonder rangorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

ordinaal

A

met rangorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

numeriek testen

A
  • t-test
  • lineaire regressie-analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

categorische testen

A
  • chi-kwadraattoets
  • logistische regressie-analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

centrummaat

A

het gemiddelde:

som van alles scores/aantal scores

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

standaarddeviatie

A

gemiddelde afwijking tot het gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

variantie betekenis

A

een maat voor de spreiding van de waarden; de mate waarin de waarden onderling verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

variantie formule

A

kwadraat van SD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

waarvan is spreiding afhankelijk?

A
  • spreiding vd individuele waarden (populatiestandaarddeviatie)
  • steekproefgrootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

inferentiële statistiek

A

schatten van steekproefgrootheden en hun betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

centrale limiet stelling

A

Deze stelling gaat over de steekproefverdeling en stelt dat de gemiddelden van steekproeven altijd normaal verdeeld zullen zijn als je steekproeven van voldoende omvang neemt uit een populatie, zelfs als die populatie niet normaal verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Z

A

toetsinggrootheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

wanneer wordt fixed effects model gebruikt?

A

waneer er wordt gezocht naar significantie die er mogelijk niet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

random effects model

A

groter betrouwbaarheids interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

top 3 prostaataandoeningen (redenen voor PSA verhoging)

A

benigne prostaat hyperplasie (BPH)
prostatitis
prostaatcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

hoe spoor je prostaatkanker op?

A
  • PSA: prostaat-specifiek antigen
  • rectaal toucher (RT)
  • TRUS: transrectal ultrasound

dan gooi je dit in een meter (prostaatwijzer) om de kans te berekenen dat prostaatkanker wordt gevonden als je gaat prikken. hiermee bepaal je ook of MRI of bioptie geindiceerd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

3+3 en 3+4 behandeling prostaat

A

active surveillance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

wat heeft een effect op risicocalculatie van psc?

A
  • prostaatvolume
  • etniciteit
  • familieanamnese (oa BRCA2)
  • comorbiditeit, levensverwachting
  • wensen van de pt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

welke factoren zijn prognostisch prostaatkanker?

A

GPT (denk aan chatGPT):
- Graad : gleason score
(maar ook cribforme en intraductale slecht nieuws)
- PSA
- T-stadium (adhv DRE en/of MRI)
- hoeveelheid tumor in de biopten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

T-stadia prostaatcarcinoom

A

T2= wel voelbaar maar groeit niet uit prostaat
T3= groeit uit kapsel
T4= groeit in omgeving (endeldarm, kringspier …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

wanneer doe je stadierende scans prostaatkanker?

A

alleen als er kans is op uitzaaiingen:
- PSA > 20
- gleason > 4+3
- stadium T3 of hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

bijwerkingen behandeling prostaatkanker

A

erectiele dysfunctie
stress-incontinentie
urgeklachten
radiatie-proctitis/-cystitis
fistels
mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

active surveillance indicaties prostaatkanker

A

gleason 3+3/3+4
PSA <15
T1-T2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

curatieve behandelopties prostaatkanker

A

RT
radicale prostatectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

stap 1 van palliatie prostaatkanker

A

hormoontherapie: ADT = androgeen deprivate therapie (kan ook bij RT in curatieve setting worden toegepast, dan alleen medicamenteus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

hormoontherapie ADT

A
  • chemische castratie
    = antiandrogenen (werkt bij eindorgaan)
    = LHRH (ant)agonisten (werkt bij hypofyse)
  • operatieve castratie (orchidectomie bdz)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

hormoontherapie prostaatkanker

A

palliatief, tenzij met external beam RT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

hormoontherapie prostaatkanker bijwerkingen

A
  • energie tekort
  • opvliegers
  • aankomen
  • osteoporose
  • verminderde seks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

wat doe je wanneer castratieresistentie

A

enzalutamide (anti androgenen)
abiraterone (bijnier remmer CYP17)
docetaxel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

hangt adenocarcinoom samen met roken?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

ook prognostische factoren prostaat

A

A de gleasonscore totaalsom
B de tweede van de twee componenten van de gleasonscore

D cribriforme groei en/of intraductale groei
E het aantal aangedane biopten en/of het aantal millimeter tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

publicatiebias

A
  1. Bij een klein aantal studies toon je (vaak) ten onrechte aan dat er publicatiebias is.
  2. Publicatiebias kan veroorzaakt worden door een verkeerde selectie van artikelen.
  3. Publicatiebias onderzoek je door een sensitiviteitsanalyse.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

oncolytische virussen

A

C een veilig oncolytisch virus zal geen ziekte veroorzaken in mens en dier

E een effectief oncolytisch virus induceert een immuun response tegen de tumor
F
herpesvirus wordt al toegepast als therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

hoe bepaal je startdosering in fase I?

A

hoogste dosering bij dieren zonder bijwerkingen wordt omgerekend naar equivalente dosering bij mensen > factor 5-10 reductie om de startdosering te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

farmacokinetiek

A

wat het lichaam doet met het medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

farmacodynamiek

A

wat het medicijn doet met het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

grapefruit

A

remt CYP3A4 in lever en darm.
gevolg: hogere concentraties van geneesmiddelen in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

is sentinel node procedure diagnostisch of therapeutisch?

A

diagnostisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

wanneer doe je geen SNP melanoom?

A

stadium IA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

wat is het doel van de SNP bij melanoom?

A

prognose en dus kijken of er indicatie is voor adjuvante therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

wanneer is er indicatie voor adjuvante therapie melanoom?

A

stadium III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

waarop is targeted therapie getarget bij melanoom?

A

V600 BRAF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

wat is de eerste stap van immuunreactie? die immuuntherapie hier iets op?

A

herkenning vd tumorcel door het immuunsysteem

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

op welke twee punten kan je checkpoint inhibitie toepassen?

A

1: priming phase: tussen dendritische cel en T-cel = CTLA-4 inhiberen
2: effector phase: tussen T-cel en kankercel = PD-1 (T) en PD-L1 (k) inhiberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

melanoom anti CLTA-4 medicijn

A

ipilimumab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

melanoom anti-PD(L)1 medicijnen

A
  • pembrolizumab
  • nivolumab
148
Q

prognostische factoren op moment van diagnose gemetastaseerd BrC

A

leeftijd: > 70 gunstig, <35 ongunstig
histologie
ziektevrij interval: >5 jaar gunstig, <2 jaar ongunstig
receptor status: OR gunstig, Her2 ongunstig

149
Q

regionen HPV gen

A
  • LCR
  • vroeg gebied
  • laat gebied
150
Q

E6

A
  • vermindert apoptose
  • dmv p53 ubiquitineren
151
Q

E7

A
  • vermindert celcycluscontrole
  • dmv pRB fosforyleren waardoor E2F vrijkomt
152
Q

E2

A

remt E6 en E7

153
Q

hoe gaat HPV infectie over in carcinoom?

A
  • persisterende infectie: onderdrukking immuunrespons
  • partiële integratie van viraal DNA in het genoom vd gastheercel tgv cDNAbreuk (waarbij bv E2 verloren gaat)
154
Q

waarom baarmoederhals gevoelig?

A

overgang:
buiten/plaveisel/meerlagig => binnen/cilinder/1-lagig

155
Q

oncolytische virussen anti-tumor effect manieren

A

=directe oncolyse
=niet-specifieke immuun stimulatie
=aantrekken cytotoxische T-cellen

156
Q

eisen voor veiligheod en effectviteit van OV’s veiligheid

A
  • veilig voor pt : niet ziekteverwekkend
  • veilig voor omgeving pt : MENS EN DIER
157
Q

eisen voor veiligheod en effectviteit van OV’s effectiviteit

A
  • veroorzaakt oncolyse van tumorcellen
  • induceert of verhoogt anti-tumor immuun response van de host
158
Q

verbetering van veiligheid en effectiviteit manieren

A
  • attenuatie: veiligheid
  • virulentie verhogen: effectiviteit
  • arming: beide
159
Q

attenuatie

A

= minder bijwerkingen
- vaccin gebruiken
- virussen met andere host range (animale virussen)

160
Q

virulentie

A
  • door knip-site in fusie eiwit te veranderen
  • stimuleren anti-tumor immuun response of blokkeren antivirale immuniteit
    => inbouwen van immuun modulerende genen
161
Q

arming

A
  • inbouwen immuun modulatoire genen
  • inbouwen cancer markers
162
Q

waarop is de specificiteit van NDV gebaseerd?

A

aangeboren afweer

163
Q

voordelen NDV

A
  • animaal virus: veroorzaakt geen ziekte in mensen, dus veilig voor pt
  • eenvoudig genetisch modificeerbaar
  • effectiviteit bewezen in verschillende klinische trials
164
Q

nadelen NDV

A
  • tot nu toe een te lage effectiviteit, deze moet verhogod worden
  • virus is optentieel niet veilig voor omgeving (pluimvee)
165
Q

wettelijke vereisten euthanasie

A
  • vrijwillig en weloverwogen
  • uizichtloos en ondragelijk lijden
  • informeren over de situatie en vooruitzichten
  • geen redelijke andere oplossing
  • raadplegen onafhankelijke arts
  • medisch zorgvuldige uitvoering
166
Q

machine learning

A

je vertelt aan AI op welke eigenschappen hij moet letten

167
Q

deep learning

A

niet zelf nadenken wat je de kenmerken vindt van een kwaadaardige leasie, maar je geeft het hele plaatje aan AI en laat hem zelf kijken

168
Q

lagen vd epidermis boven naar beneden

A
  • corneum
  • lucidum
  • granulosum
  • spinosum
  • basale
169
Q

UVB

A
  • epidermis
  • direct DNA-schade
170
Q

UVA

A
  • dermis
  • oxidatieve stress
171
Q

BCC voorlopers

A

geen

172
Q

PCC voorlopers

A
  • AK
  • M. Bowen
173
Q

melanoom voorlopers

A
  • melanoma in situ
  • lentigo maligna
  • giant congenital naevus
174
Q

slijmvliezen huidkanker

A

M. Bowen

175
Q

behandelmethoden huidkanker

A
  • lokale destructie
    = cryotherapie
    = curretage
  • excisie (bowen)
  • veldbehandeling
176
Q

veldbehandeling

A
  • efudix (chemo)
  • aldara (immuun)
  • PDT
  • peeling
177
Q

efudix indicaties

A
  • AK
  • sBCC
  • M. bowen
178
Q

aldara indicaties

A
  • AK
  • sBCC
179
Q

PDT

A

zuurstof + licht + fotosensitizer =zuurstof radicalen

180
Q

hoeveel procent congenitale naevi wordt melanoom?

A

< 5%

181
Q

wanneer grote kans op melanoom bij congenitale naevi?

A
  • laesie > 20cm en satelliet laesies
  • > 3 laesies
182
Q

hoeveel procent lentigo maligna wordt melanoom?

A

5%

183
Q

behandeling lentigo maligna

A

5mm excisie

184
Q

BC naevus syndroom diagnose

A

2 major of 1 major + 2 minor criteria

185
Q

BCC uiterlijk

A
  • glazig
  • centrale ulceratie
  • verheven, belekere rand
  • teleangiecstasien
  • pigment
186
Q

behandeling low-risk BCC

A

3 mm excisie of topicaal

187
Q

behandeling high risk BCC

A

5mm excisie / Moh’s

188
Q

PCC kenmerken

A
  • huidkleurig/ery
  • schilfering
  • centrale ulceratie
  • AK
189
Q

AML presentatie

A
  • toenemend moe en koorts sinds 1 week
  • pancytopenie
  • verhoogde LDH (marker van cel verval dat past bij maligniteit)
  • jong persoon kan
190
Q

MRD bepalen

A

met NGS

191
Q

MRD positief (dus restziekte) consequenties behandelingen

A

allogene SCT

192
Q

rode huiduitslag

A

graft vs host ziekte

193
Q

moleculaire diagnostiek

A

NGS
- genen bekijken

194
Q

MDS klachten

A
  • vermoeid
  • bij geringe inspanning al vermoeid
  • duizelig bij staan
  • snel blauwe plekken
195
Q

MDS epidemiologie

A
  • prevalentie neemt toe met leeftijd
  • aanzienlijk vaker mannen dan vrouwen
  • heel soms bij jonge mensen
196
Q

MDS LO

A
  • anemisch uiterlijk
  • verspreid hematomen
197
Q

cytogenetica

A

karyogram om chromosoomafwijkingen te kunnen vinden

198
Q

wat heb je nodig om bloed te kunnen bestellen?

A
  • anamnestische gegevens
    = eerdere bloedtransfusie
    = antistoffen
    = zwangerschap
  • lab bepalingen
    = bloedgroep ABO en rhesus
    = screening op irregulaire antistoffen (antistoffen tegen alle andere bloed groep systemen dan ABO)
199
Q

welke pt zijn uitgezonderd van type&screen strategie (dus deze mensen moeten altijd kruisproef)

A

neonaten
pt die getransplanteerd zijn (orgaan of bloed)
pt die bekend zijn met antistoffen

200
Q

hodgkin lymfoom microscopie

A
  • sclerose
201
Q

wanneer CT/PETCT bij lymfoom ?

A

gebeurt pas na het stellen van diagnose ; HET IS GEEN DIAGNOSTISCH ONDERZOEK MAAR EEN STADIËREND ONDERZOEK

202
Q

burkitt lymfoom genotype

A

MYC bij enhancer IgH

203
Q

PICOS

A
  • people
  • intervention
  • comparison: Doorgaans is dit, wanneer de interventie een nieuwe therapie is, de huidige behandelwijze
  • outcome: meetbare uitkomstmaten
  • S: study design
204
Q

EBUS

A
  • bovenste deel mediastinum
  • subcarincale klier
  • hilaire klieren
205
Q

EUS

A
  • linkszijdige deel bovenste deel mediastinum
  • subcarincale klier
  • onderste deel mediastinum bdz
  • linker (en rechter) bijnier
206
Q

hodgkin leeftijdsgroep

A

jong

207
Q

hodgkin cellen

A

reed sternberg

208
Q

hoe verspreidt hodgkin lymfoom?

A

lymfogeen

209
Q

stadium hodgkin lymfoom

A

meestal laag stadium

210
Q

wat doet roken met CYP enzymen?

A

induceren

211
Q

Welke vormen van orgaanschade komen voor bij multipel myeloom?

A

Hypercalciemie 
Osteolytische laesies 
Anemie 
Nierinsufficientie

212
Q

syndromen

A

docu

213
Q

gevolgen vena cava superior syndroom

A
  • bloedvaten in de rest van lichaam beginnen te zwellen. zwelling armen, gelaat, oogleden, op een gegeven moment krijg je zwelling van het brein
  • verhoogde CVD
  • varices
214
Q

pancoast syndroom gevolgen

A
  • pijn in schouder uitstralend naar arm
  • syndroom van horner
  • zwakte en atrofie van handspieren
215
Q

horner syndroom

A
  • miosis (pupilvernauwing)
  • afhangend ooglid
  • niet kunnen zweten
  • oog inzakken
216
Q

wat doen bij verdenking longcarcinoom?

A
  1. weefseldiagnostiek: niet-kleincellig vs kleincellig vs andere diagnose
  2. stadiëren
  3. preoperatief onderzoek: kan iemand operatie aan? conditieinschatting
217
Q

operailiteit bepaling

A

longfunctie onderzoek:
=spirometrie, diffusiecapaciteit
=inspanningstest
cardiologisch onderzoek
voedingstoestand
performance status

218
Q

anti-tumor immuun respons bij kanker veranderingen

A
  • Ag worden niet meer herkend
  • tolerantie tegen Ag
  • T-cellen kunnen tumorcellen niet doden omdat ze worden tegengehouden
219
Q

hoe maak je onderscheid tussen in situ en invasief carcinoom?

A

histologisch biopt

220
Q

hoe classificerend diagnose borstkanker?

A

histologisch biopt

221
Q

indicaties disseminatie onderzoek borstkanker

A
  • T4 mammacarcinoom
  • N+
  • recidief
  • klinische verdenking op meta (bv rugklachten)
222
Q

MRI indicaties borstkanker

A
  • diagnostische discrepantie tussen LO en mammo/echo
  • preoperatief (sparende behandeling mogelijk?)
  • lobulair carcinoom want deze is moeilijk te zien op mammografie
  • ALTIJD: BIJ NEO ADJUVANTE SYSTEMISCHE BEHANDELING
  • screening bij hoogrisico pt (BRCA bv)
223
Q

okselkliertoilet morbiditeit

A
  • seroom: wondvocht
  • lymfoedeem vd arm
  • sensibiliteitsstoornissen
  • krachtverlies
  • bewegingsbeperking schouder
224
Q

indicaties oncoplasische chirurgie

A

> 20%
tumor locatie ongunstig
grote tumor kleine borst
mensen die borstverkleining wilden

225
Q

prothese reconstructie voordelen

A

eenvouding
korte ok-duur
geen extra littekens
geen desastreuze complicaties

226
Q

nadelen latissimus dorsi reconstructie

A
  • opoffering LD
  • draaien pt perop
  • extra litteken
  • seroom rug
  • 2 ingrepen
  • kans op kapselcotntractuur en prothesemalpositie
227
Q

voordelen latissimus dorsi reconstructie

A

gemiddelde moeilijkheidsgraag, goed doorbloed weefsel, introductie huid, natuurlijker, ook RT mogelijk ,geen desastreuze complicaties

228
Q

hoe kan een niet palpabele tumor toch radicale resectie ondergaan?

A

draad in tumor
radioactieve bron in tumor
magentische marker

229
Q

nadelen prothesereconstructie

A

2 ingrepen nodig
minder natuurlijk
kans op kapselcontractuur
kans malpositie
niet RT
vaak revisie nodig

230
Q

DIEP voordelen

A

volledig lichaamseigen
introductie huid en volume
natuurlijk
ook RT mogeijk
1 ingreep
buikwandcorrectie

231
Q

kanker cellijnen voordelen

A
  • vernieuwbaar materiaal
  • betrouwbare gevoeligheidstesten
232
Q

kanker cellijnen nadelen

A
  • niet altijd representatief voor tumor
  • geen heterogeniteit
  • 2D groei
  • langdurig proces
233
Q

kanker organoïden voordelen

A
  • organoiden kunnen gebruikt worden om te voorspellen wat de respons is van pt/tumoren op bepaalde (neo-adjuvante) therapie
  • vernieuwbaar materiaal
  • lijkt meer op oorspronkelijke tumor
234
Q

kanker organoïden nadelen

A
  • geen heterogeniteit
  • geen weefselarchitectuur (de originele tumor heeft infiltrerende immuuncellen, fibroblasten, stroma etc en dit is in organoïde afwezig)
  • langdurig proces
235
Q

PDX modellen voordelen

A
  • vernieuwbaar materiaal
  • tumor in een organisme,
  • gevoeligheidstesten mogelijk
236
Q

PDX modellen nadelen

A
  • geen hoge doorvoer analyse mogelijk (niet testen voor super veel compounds)
  • langdurig proces
  • niet elke tumor groeit in de muis
  • tumor verandert in de muis
237
Q

tumorplakjes voordelen

A
  • oorspronkelijke tumor
  • kortdurende testen - gevoeligheidstesten mogelijk
238
Q

tumorplakjes nadelen

A
  • geen hoge doorvoer analyse mogelijk
  • beperkte kweektijd (dus je kan alleen kortdurende tests doen)
  • niet vernieuwbaar
239
Q

hodgkin epidemiologie

A
  • jong
  • meestal laag stadium
240
Q

hodgkin AO

A
  • sternberg reid
  • sclerose
241
Q

AML klachten

A
  • tandvlees
  • moe
  • koorts
  • pancytopenie
  • huidbloedingen
242
Q

AML epidemiologie

A

meestal aan de jonge kant

243
Q

AO AML

A
  • verhoogde LDH
  • cytogenetische afwijkingen beenmerg
  • NPM1 mutatie
  • FLT3 mutatie
244
Q

AO LO

A
  • anemie
245
Q

MDS klachten

A
  • moe
  • duizelig
  • blauwe plekken
246
Q

MDS epidemiologie

A
  • ouderen
  • mannen
247
Q

MDS LO

A
  • anemisch
  • blauwe plekken
248
Q

MM klachten

A
  • nierinsufficientie
  • osteolytsiche botlaesies
249
Q

MM epi

A

ouder

250
Q

LO MM

A
  • kloppijn
  • drukpijn ribben
  • anemie
251
Q

MM AO

A
  • hypercalciemie
  • botlaesies
252
Q

DLBCL klachten

A
  • nachtzweten
253
Q

DLBCL epi

A
  • hogere leeftijd ( jong kan ook)
  • agressief beloop
254
Q

DLBCL LO

A
  • vergrote milt
  • lymfadenopathie
255
Q

DCBCL AO

A
  • postieve lymfeklieren
  • CD20
  • MYC / BCL1
256
Q

CLL klachten

A

geen

257
Q

CLL epi

A

oud

258
Q

CLL LO

A

geen

259
Q

AO CLL

A

afwijkende lymfocyten in bloed / lymfocytose

260
Q

Mohs chirurgie

A
  • een behandeling waarbij alle snijranden histopathologisch beoordeeeld worden.
  • visuele marge van 2mm
  • Bij onvolledige radicaliteit wordt het desbetreffende gebied verder geëxcideerd tot het defect tumorvrij is.
  • Deze therapie kent de minste recidieven, maar is tijdrovend, duur en bewerkelijk, daarom vooral geschikt voor hoog risico basaalcelcarcinomen.
261
Q

klassieke chirurgie

A
  • met een visuele marge van minimaal 3mm.
  • Het geëxcideerde preparaat wordt histopathologisch onderzocht.
  • Excisie is geschikt voor alle subtypes basaalcelcarcinoom.
262
Q

nodulair BCC

A

niet agressief

263
Q

AK/morbus bowen diagnostiek biopt indicaties

A

biopt alleen :
- als je denkt aan PCC
- of als je twijfelt over diagnose

264
Q

indicaties biopt PCC

A

altijd

265
Q

PROVOKE

A

plaats
rangschikking
omvang
vorm
omtrek
kleur
effluoriscentie

266
Q

behandeling hoog risico BCC

A

excisie met minimaal 5 mm of moh’s micrografische chirurgie (H-zone gelaat)

267
Q

behandeling laag risico BCC

A

excisie met 3 mm marge of topicale therapie voor supercicieel BCC

268
Q

sprieterige BCC

A

agressief

269
Q

welke gegevens heb je nodig om de prostaatwijzer in te vullen?

A
  • DRE (was het rectaal toucher afwijkend?)
  • prostaatvolume
  • PSA
270
Q

waar kijkt een t-toets naar?

A

of er een verschil is tussen de gemiddelden van 2 groepen

271
Q

t-toets bij

A

numeriek, je moet een normaal verdeelde variabele hebben

272
Q

chi-kwadraat toets

A

er zijn maar 2 mogelijke waarden; categorisch

273
Q

SD gaat over

A

hoe gespreid zijn individuen tov gemiddelde

274
Q

standaardafwijking gaat iver

A

hoe gespreid zijn de gemiddelden van de STEEKPROEVEN tov gemiddelde

275
Q

standard error

A

hoe dicht zitten we bij het populatiegemiddelde?

= SD/wortel(n)

276
Q

95%CI

A

steekproefgemiddelde +/- 1.96* SE

277
Q

ook als individuele scores niet normaal verdeeld zijn in een populatie,

A

is de verdeling van steekproefgemiddelden normaal verdeeld (bij n>30)

278
Q

power

A

1-beta

279
Q

odds ratio

A

eventB/totaalB-eventB

280
Q

odds ratio niet normaal verdeeld

A

log odds ratio wel

281
Q

fixed effects

A

ontkent tussen studie variatie. alles wat afwijkt is toeval

parabolen lopen om hetzelfde gemiddelden emt hun top

282
Q

wanneer mag je fixed effects gebruiken?

A

als er geen heterogeniteit is tussen studie. (als er 2 studies zijn die niet overlappen is het heterogeen en moet je random effects gebruiken)

283
Q

ann arbor lymfoom stadium I

A

1 lymfeklier en ook maar aan 1 zijde van het diafragma/middenrif

284
Q

ann arbor lymfoom stadium II

A

meerdere lymfeklieren, nog steeds aan 1 zijde van het diafragnma/middenrif

285
Q

ann arbor lymfoom stadium III

A

lymfeklieren boven en onder diafragma

286
Q

ann arbor lymfoom stadium IV

A

extra nodaal

287
Q

Her2 prognostisch of predictieve factor?

A

prognostisch: prognose is ongunstig bij Her2 postitief
predictief: je kunt anti-Her2 geven bij Her2 positief

288
Q

ER prognostisch of predictieve factor?

A

prognostisch: prognose is gunstig bij ER postitief
predictief: je kunt anti-ER geven bij ER positief

289
Q

als beide groepen (dus of je bv wel of niet een bepaalde receptor positiviteit hebt) even veel baat bij een bepaalde therapie hebben, is het dan een predictieve factor?

A

nee

290
Q

Wat zijn de drie meest voorkomende symptomen van het colorectaal carcinoom?

A

Veranderd ontlastingspatroon, bloedverlies, buikpijn

291
Q

Structuur in de binnenbocht van het duodenum

A

sphincter van oddi

292
Q

Structuur die o.a. de appendix van bloed voorziet

A

a. iliocolica

293
Q

Verbinding tussen de arteria colica media en de arteria colica
sinistra

A

arcade van drummond

294
Q

RCT kwaliteitsbepalingen

A
  • JADAD
  • verhagen
295
Q

Jadad

A
  1. randomisatie
  2. double-blind
  3. withdrawals/dropouts
296
Q

niet-RCT kwaliteitsbepaling

A

NOS

297
Q

diagnostische studies kwaliteitsbepaling

A

QUADAS

298
Q

NOS

A
  • selection
  • compatability
  • outcome
299
Q

micronodulair BCC

A

agressief

300
Q

hoog risico BCC

A
  • H-zone
  • sprieterig, micronodulair
301
Q

chronisch lymfoom

A

folliculair

302
Q

Noem drie diagnostische procedures op beenmerg die van belang zijn voor de diagnostiek en prognose-bepaling
van MDS?

A

morfologie
pathologie (biopt)
cytogenetica.
flow-cytometrie
moleculaire diagnostiek.

303
Q

In welk(e) orga(a)n(en) wordt of worden oude neutrofiele granulocyten uit de circulatie verwijderd?

A

milt en beenmerg

304
Q

eeste keer AO AML

A

leukocyten differentiatie

305
Q

asbest verhoogt de kans op … en ….

A

mesothelioom en adenocarcinoom

306
Q

Op ieder mammacarcinoom wordt een ER en een Her2neu receptorbepaling verricht.
Wat is het meest voorkomende expressieprofiel van deze receptoren?

A

ER positief, Her2 negatief

307
Q

1 Onderdrukking van de lokale immuunrespons door HPV eiwitten.
2
Integratie van het papillomavirus (HPV) DNA in het gastheergenoom.
3 Optreden van multipele chromosoom-afwijkingen.

A
308
Q

verschil tussen uitstrijkje en BVO

A

(uitstrijkje obv klachten)
uitstrijkje: Beoordelen van de cytologische kenmerken
van de uitgestreken cellen

BVO: Primair beoordelen van aanwezigheid van hrHPV
types, daarna pas beoordelen van de cytologie

309
Q

wanneer neoblaas?

A
  • gemotiveerde pt
  • < 75
  • adequate nierfunctie
  • blaashals tumor vrij
  • als het niet goed lukt moet je ook kunnen katheteriseren
  • je moet kunnen onthouden om de wekker te zetten want je voelt niet dat je moet plassen
310
Q

complicaties urinedeviatie korte termijn

A
  • ileus
  • wondinfectie
  • UWI
  • abces
  • trombo embolisch
311
Q

roken effect metabolisme

A

induceert CYP1A => sterkere daling van geneesmiddelconcentratie

312
Q

sint janskruid effect metabolisme

A

induceert CYP => sterkere daling van geneesmiddelconcentratie

313
Q

cannabis interactie

A

geen

314
Q

kleincellig

A
  • centraal
  • roken
  • agressief
  • neuro-endocrien
  • paraneoplastisch syndroom
  • geen nucleoli
  • verhoogd kern-cytoplasma ratio
315
Q

plaveiselcel carcinoom long

A
  • centraal
  • roken
  • nucleoli
  • desmosomen
  • verhoorning
316
Q

adenocarcinoom long

A
  • perifeer
  • minder geassocieerd met roken
  • buis
  • slijm
  • nucleoli
317
Q

grootcellig

A
  • roken
  • nucleoli
318
Q

M.paget =

A

T4 van DCIS

319
Q

calcificaties brost

A

ductaal

320
Q

pre-klinische fase

A

diermodel

321
Q

belangrijkste reden voor uitval medicijnen in preklinische fase

A

farmacokinetische factoren zijn niet te overzien in silico of in vitro

322
Q

klinische fase

A

kijken naar mogelijke andere toepassingen en bijwerkingen

323
Q

bursa omentalis

A

links: milt
rechts: foramen van winslow
onder: colon transversum
boven: lever
achter: pancreas
voor: maag

324
Q

omentum minus

A

tussen lever en maag

325
Q

omentum majus bloedvoorziening

A

a. gastro-omentalis

326
Q

colon ascendens bloed

A

a. colica dextra

327
Q

colon transversum bloed

A

a. colica media

328
Q

ileum en colon bloed

A

a. ileocolica

329
Q

arcade van riolan

A

a. colica media en a. colica sinistra

330
Q

arcade van drummond

A

a. mesenterica superior en inferior

331
Q

in de buurt van flexura hepatica

A
  • duodenum
  • galblaas
  • rechter nier
332
Q

in de buurt van flexura lienalis

A
  • milt
  • linker nier
  • pancreas
  • colon
  • maag
  • omentum minus
333
Q

lig. hepatodudenale

A
  • a. hepatica propria
  • ductus choledochus
  • v. porta
334
Q

cytologie

A

losse cellen opzuigen (FNA bv)

335
Q

histologie

A

weefselverband met dikkere naald
kijkt ook naar receptor expressie

336
Q

immunofenotypering

A
  • flowcytometrie perifeer bloed
  • kijkt naar markers op cellen
  • bij hema/lymfo maligniteiten
337
Q

cytogenetica

A

karyogram op chromosomaal niveau kijken

338
Q

moleculaire diagnostiek

A

NGS op niveau van genen uitlezen

339
Q

Welke immunohistochemische oppervlakkige markers zijn, indien zijn aanwezig zijn op meerkernige reuscellen, bewijzend voor het klassieke Hodgkin lymfoom?

A

CD30 en CD15

340
Q

In de follikels van de lymfeklier zitten voornamelijk de …

A

B – lymfocyten

341
Q

Noem drie redenen voor de afname van mortaliteit aan borstkanker de afgelopen tientallen jaren in Nederland.

A

Starten landelijke borstkankerscreening
Betere detectiemethodes
Betere behandelingsmogelijkheden

342
Q

Wat is de methode om tot een diagnose te komen in het geval van mammografisch verdachte microcalcificaties die op een
echo niet terug gevonden worden?

A

stereotactisch biopt

343
Q

ABCDE MELANOOM

A

Asymmetrie
Border: irregulaire begrenzing
Color: meerdere kleuren: zwart, bruin, grijs/ blauw, roze (het benoemen van meerdere kleuren telt als 1 antwoord)
Diameter: meer dan 6 mm
Elevation: laesie is deels verheven/ nodus

344
Q

Hoe noemt men de eerste small molecule die verder geoptimaliseerd kan worden door chemische bewerking naar
een bruikbaar medicijn?

A

lead compound

345
Q

witte pulpa milt

A

In de WP zijn lymfocyten compact samengebracht; je herkent de WP aan de dichte structuur en de ronde follikels

346
Q

waar wordt het bloed gefilterd in de milt?

A

rode pulpa

347
Q

wat zit er in rode pulpa?

A

macrofagen

348
Q

paracortex lymfeklier

A

t-lymfocyten

349
Q

follikels lymfeklier

A

b-lymfocyten

350
Q

lymfe weg

A

Lymfe wordt aangevoerd via diverse afferente lymfevaten die aansluiten op de kapselsinus. Deze staat in verbinding met diverse trabekelsinussen, waardoor de lymfe in het parenchym van de lymfeklier stroomt en uiteindelijk in de medulla terechtkomt. Daar wordt de lymfe afgevoerd via een efferent lymfevat.

351
Q

wanneer voer je bij een re-excisie van melanoom een procedure uit zonder schildwaxhtklier

A

wnr geen ulceratie of mitsose

352
Q

vanaf welk I2 percentage heterogeniteit?

A

> 40%. vanaf dan moet je ook random effects gaan gebruiken

353
Q

uit forrest plot, blijkt methodologische of statistische heterogeniteit?

A

statistisch

354
Q

hoe wordt target selection meestal gedaan?

A

celkweken of tumorcel isolatie

355
Q

hoe worden de farmacologische eigenschappen van de lead compound getest?

A

in vitro

356
Q

preklinische fase

A

drug in vivo (levend wezen) werkzaam?

357
Q

-Eén patiënt met mammacarcinoom <40 jaar

-Bilateraal mammacarcinoom met eerste tumor <50 jaar

-Mammacarcinoom met meerdere tumoren in 1 borst met eerste tumor <50 jaar

-Triple negatief* mammacarcinoom <60 jaar

-Mammacarcinoom <50 jaar en prostaatcarcinoom <60 in dezelfde tak van de familie (eerstegraads verwanten van elkaar)

-Man met mammacarcinoom

-Twee of meer eerstegraads verwanten met mammacarcinoom beiden gediagnosticeerd voor het 50e jaar

-Drie of meer eerste- en tweedegraads verwanten in dezelfde tak van de familie met mammacarcinoom, waarvan ten minste één tumor voor het 50e jaar is vastgesteld

A
358
Q

primaire preventie ovarium

A

Primaire preventie: preventieve adnexextirpatie (wegnemen ovaria + eileiders) vanaf 35 jaar (BRCA1) of 40 jaar (BRCA2)

359
Q

preventie prostaat BRACA

A

vanaf 45 jaar 1x/2jaar PSA

360
Q

hemicolectomie rechts

A

ascendens, deel transversum

361
Q

hemicolectomie links

A

deel transversum en descendens

362
Q

mesenterica superior

A
  • a. colica media
  • a. colica dextra
  • a. iliocolca (hieruit komt a/ appencicularis)
363
Q

pijn drukgevoelig carcinoom huid

A

PCC

364
Q

BCC

A
  • glazig
  • huidkleurig
  • opstaande rand
  • teleangiectasien
365
Q

PCC

A
  • schilfering
  • pijn
  • slijmvliezen
  • rood
366
Q

BCC plek

A

zon belichte plekken

367
Q

PCC plek

A

zon beschenen en hoofd-hals

368
Q
A