Tentamen moeilijk algemeen Flashcards

1
Q

symptomen MDS klnisch

A
  • vermoeidheid/kortademigheid t.g.v. anemie
  • terugkerende infecties t.g.v. neutropenie
  • bloedingsneigingen t.g.v. trombocytopenie/-pathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beenmerg morfologie MDS

A
  • hypercellulair
  • dysplasie (bv multikernige megakaryocyten of micromegakaryocyten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

prognose MDS adhv

A

IPSS-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de rol van hypermethylatie in het ontstaan van kanker?

A

silencing van tumorsuppressorgenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IPSS-R

A
  • cytogenetica
  • aantal blasten
  • aantal trombo’s
  • aantal neutro’s
  • Hb

0=goed, 4= slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beenmerg-flowcytometrie

A
  • forward scatter (FSC) = zegt iets over de grootte van de cel
  • site scanner = zegt iets over de hoeveelheid granulae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SDD indicaties

A

we doen het alleen als er een langdurige neutropene fase is (dus weken dat het immuunsysteem gecompromiteerd is) IN COMBINATIE MET mucositis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anemie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • EPO, Fe, Vit
  • bloedtransfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leukopenie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • geen blootstelling aan bacteriën oid
  • SDD
  • anti-schimmelprofylaxe
  • G-CSF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bloedtransfusie hoeveel?

A

Hb stijgt per zakje 0,5 - 0,7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

trombopenie tgv beenmergdepressie behandeling

A
  • TPO-R agonist
  • trombotransfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

trombotransfusie hoeveel?

A

30-50 x10^9/L per zakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

universele donor

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

universele ontvanger

A

AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

universele plasma donor

A

AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

universele plasma ontvanger

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CDcellen tussen 1 en 10

A

T-cel markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

CDcellen > 10

A

B-cel markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

burkitt lymfoom genotype

A

MYC bij enhancer IgH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stadium lymfoom onafhankelijk van de hoeveelheid lymfeklieren of stations is ziekte die tot 1 kant beperkt is

A

II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

stadium lymfoom onafhankelijk van hoeveelheid lymfeklier stations aan WEERSzijden van het diafragma, is

A

III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

stadium I-E lymfoom

A

bij hodgkin. stadium 1 maar zit toevallig heel dicht tegen de long aan waardoor beetje infiltratie extranodaal orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rituximab

A

anti CD2; brengt eigen afweercellen in contact met tumorcellen
- celgemedieerde cytotoxiciteit
- cytolyse
- apoptose
- fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

prognostische indexen lymfoom

A
  • stadium
  • IPI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

IPI

A
  • leeftijd
  • LDH
  • performance status
  • stadium III of IV
  • > 1 extranodale laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium I

A

3 x R-CHOP + RT

indien geen RT => 4x R-CHOP + 2R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium II

A

6 x R-CHOP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

behandeling lymfoom stadium DLBCL stadium III/IV

A

6x R-CHOP + 2R

indien niet fit => mini-CHOP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

R-CHOP complicaties

A
  • allergische reactie
  • haaruitval
  • cardiale toxiciteit
  • polyneuropathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

tweedelijnsbehandeling DLBCL

A

re-inductietherapie gevolgd door autologe SCT
die re-inductie therapie is retuximab met een andere chemo.

dit doe je 2 keer.
indien 50% afname of PETscan negatief, geef je 3de kuur gevolgd door stamverzameling

daarna myeloablatieve chemo
daarna stamcelinfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

stageringssysteem MM

A

ISS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

ISS

A
  • b2 microglobuline
  • albumine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

stadium MM afhankelijk van

A
  • hoeveelheid M-proteine in bloed
  • hoeveelheid plasmacellen in beenmerg
  • MDE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

MDE

A
  • aangedane/onaangedane lichte ketens > 100%
  • > 60% plasmacellen in beenmerg
  • > 1 botlaesie van > 5mm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

adenocarcinomen waar

A

perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

v. cava superior syndroom patho

A
  • compressie en invasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

v. cava superior syndroom gevolgden

A
  • zwelling
  • verhoogde CVD
  • varices
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

v, cava superior syndroom oorzaken

A
  • lymfoom
  • longcarcinoom
  • mediastinale tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

sulcus superior syndroom patho

A

ingroei plexus brachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

sulcus superior syndroom gevolgen

A

pijn/uitval arm/schouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

horner syndroom patho

A

sympatische zenuwstreng aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

horner syndroom gevolgen

A
  • miosis
  • afhangend ooglid
  • niet kunnen zweten
  • ingezakt oog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

pancoast syndroom

A

combi horner + sulcus superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

behandeling longcarcinoom stadium I

A

chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

behandeling longcarcinoom stadium II

A

chirurgie evt met (neo)adjuvante chemo-immuno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

behandeling longcarcinoom stadium III

A

chemo-radio +immuno tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

behandeling longcarcinoom stadium IV

A

chemo/immuno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoe bepaal je bij longkanker operabiliteit?

A
  • longfunctie onderzoek:
    =spirometrie, diffusiecapaciteit
    =inspanningstest
  • cardiologisch onderzoek
  • voedingstoestand
  • performance status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

plaveiselcelcarcinoom long waar

A

centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

histo plaveiselcelcarcinoom long

A
  • desmo
  • verhoorning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

adenocarcinoom long waar

A

perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

adenocarcinoom long histo

A
  • buizen
  • slijm
  • TTF-1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

kleincellig histo long

A

hele hoge kern cytoplasma ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat kan allemaal worden gevonden met een liquid biopt bij mammacarcinoom?

A
  • hele tumorcellen
  • partikels van tumorcellen (exosomen)
  • cfDNA (DNA van tumor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

is echografie vd borst geschikt voor screening?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wanneer altijd MRI bij mamma?

A

bij neoadjuvante systemische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

indicaties echo mamma

A
  • gericht onderzoek naar gevonden afwijking
  • stagering oksel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

MRI indicaties mamma

A
  • discrepantie mammografie-echo
  • lobulair
  • neoadjuvante systemische behandeling
  • screening high risk pt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

hoe vindt disseminatie onderzoek plaats mamma

A

PET-CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

indicaties disseminatie onderzoek mamma

A
  • T4
  • N+
  • recidief
  • klinische verdenking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

welke 2 cellagen borst duct>

A
  • luminaal
  • myoepitheel (verdwijnt bij maligne)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

wanneer is MST niet mogelijk?

A
  • als grote tumor in kleine borst
  • als pt in verleden is bestraald
  • als in meerdere kwadranten in de borst tumor/DCIS aanwezig is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

prognostische factoren mammacarcinoom

A
  • Grootte van de tumor
  • Aan- of afwezigheid van tumorcellen in de okselklieren
  • Differentiatiegraad (Broom Richardson (BR) gradering)
  • Aan- of afwezigheid van metastasen op afstand
  • Leeftijd jonger of ouder dan 35 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

bursa omentalis begrenzingen

A

boven: lever
onder: colon transversum
links: milt
rechts: foramen van winslow
achter: pancreas
voor: maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

truncus coeliacua

A

a. hepatica communis
a. gastrica sinistra
a. lienalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

waar tissue expander?

A

subpectoraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

prognostische factoren mammacarcinoom

A
  • histologische graad
  • grootte
  • aantal aangedane lymfeklieren
  • ER status
  • leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

predictieve factoren mammacarcinoom

A
  • ER status
  • Her2 receptor status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

wat is de eerste stap bij verdenking slokdarmcarcinoom?

A

gastroscopie + biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

plaveiselcelcarcinoom slokdarm plek

A

hoog (proximaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

risicofactoren plaveiselcelcarcinoom slokdarm

A
  • roken
  • alcohol
  • RT
  • achalasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

adenocarcinoom slokdarm plek

A

laag (distaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

adenocarcinoom slokdarm patho

A

metaplasie: plaveiselcel => slijmbekercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

adenocarcinoom slokdarm risicofactoren

A
  • barret
  • obesitas
  • roken
  • RT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

wanneer gebruik je bij slokdarmresectie colon ipv maag?

A
  • grote tumor
  • eerdere maagchirurgie
  • slechte bloedvoorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

wanneer kijk je bij darmkanker naar CEA?

A

follow-up, niet bij diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wanneer adjuvante chemo bij CRC?

A

vanaf stadium III of ongunstige II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

kleine rectumtumor behandeling

A
  • geen voorbehandeling
  • TEM: transanale endo microchirurgie
  • GEEN lymfeklierresectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

indien TEM niet mogelijk behandeling CRC

A

TME: totale mesorectale excisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

klieren mesorectum, maar > 1mm tov mesorectale fascie bhenadeling CRC

A

korte voorbehandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

complete respons voorbehandeling CRC vervolg

A

watch and wait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

T4 CRC behandeling

A
  • neoadjuvante chemoRT
  • TME excenteratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

tumor proximaal rectum behandeling

A

LAR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

tumor distale rectum behandeling

A
  • APR
  • incl deel anus en peritoneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

totale excenteraie man

A
  • rectum
  • prostaat
  • blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

totale excenteratie vrouw

A
  • rectum
  • blaas
  • cervix
  • uterus
  • vagina
86
Q

mogelijke voorbehandlingen rectum

A
  • kort: 5x5 Gy
  • lang: chemo + 25x2,4 Gy
  • totaal: chemo + (chemo)RT
87
Q

huidige criteria resectie levermeta

A

radicale resectie mogelijk van alle meta
voldoende resterend functionerend leverweefsel (20-30%)

88
Q

wat moet je corrigeren als je toch te veel lever hebt weggehaald

A

stollingsfactoren en ammoniak , anders HEPATISCHE ENCEPHALOPATHIE
(en billirubine?)

89
Q

hoe behandel je colorectale longmeta?

A

chemo en daarna stereotactische RT en als ze heel groot zijn een stukje van de long weghalen maar gebeurt bijna nooit

90
Q

colorectale levermeta overleving na leverresectie

A

geen verschil:
= colon of rectum primaire tumor
= synchroon of metachroon
wel verschil:
= unilateraal of bilateraal
= grootte
= aantal meta

91
Q

colorectale levermeta als niet voldaan wordt aan de criteria voor levermeta resectie opties

A
  • radicale resectie niet mogelijk tgv tumorload
    => reduceren tumorload: (inductie)chemo
  • te weinig resterend functionerend leverweefsel (<20-30%)
    => vergroten restvolume lever: v. porta embolisatie
92
Q

contraindicatie RFA

A

groot bloedvat
groot galweg

93
Q

indicaties stereotactische RT

A
  • resectie en/of lokale ablatie niet mogelijk
    =locatie meta
    =comorbiditeit
  • max 8 cm
  • max 3 laesies
94
Q

peritoneaalmetastasen

A

HIPEC

95
Q

resectabele slokdarmcarcinoom standaard

A

neadjuvante chemoRT concomitant

96
Q

maagcarcinoom behandeling type

A

perioperatief: ervoor en erna

97
Q

CRC adjuvante therapie

A

chemo

98
Q

numerieke variabelen

A
  • discreet
  • continu
99
Q

discreet

A

geheel

100
Q

continu

A

reëel

101
Q

catergorisch

A
  • nominaal
  • ordinaal
102
Q

norminaal

A

zonder rangorde

103
Q

ordinaal

A

met rangorde

104
Q

numeriek testen

A
  • t-test
  • lineaire regressie-analyse
105
Q

categorische testen

A
  • chi-kwadraattoets
  • logistische regressie-analyse
106
Q

centrummaat

A

het gemiddelde:

som van alles scores/aantal scores

107
Q

standaarddeviatie

A

gemiddelde afwijking tot het gemiddelde

108
Q

variantie betekenis

A

een maat voor de spreiding van de waarden; de mate waarin de waarden onderling verschillen

109
Q

variantie formule

A

kwadraat van SD

110
Q

waarvan is spreiding afhankelijk?

A
  • spreiding vd individuele waarden (populatiestandaarddeviatie)
  • steekproefgrootte
111
Q

inferentiële statistiek

A

schatten van steekproefgrootheden en hun betrouwbaarheid

112
Q

centrale limiet stelling

A

Deze stelling gaat over de steekproefverdeling en stelt dat de gemiddelden van steekproeven altijd normaal verdeeld zullen zijn als je steekproeven van voldoende omvang neemt uit een populatie, zelfs als die populatie niet normaal verdeeld is.

113
Q

Z

A

toetsinggrootheid

114
Q

wanneer wordt fixed effects model gebruikt?

A

waneer er wordt gezocht naar significantie die er mogelijk niet is

115
Q

random effects model

A

groter betrouwbaarheids interval

116
Q

top 3 prostaataandoeningen (redenen voor PSA verhoging)

A

benigne prostaat hyperplasie (BPH)
prostatitis
prostaatcarcinoom

117
Q

hoe spoor je prostaatkanker op?

A
  • PSA: prostaat-specifiek antigen
  • rectaal toucher (RT)
  • TRUS: transrectal ultrasound

dan gooi je dit in een meter (prostaatwijzer) om de kans te berekenen dat prostaatkanker wordt gevonden als je gaat prikken. hiermee bepaal je ook of MRI of bioptie geindiceerd is

118
Q

3+3 en 3+4 behandeling prostaat

A

active surveillance

119
Q

wat heeft een effect op risicocalculatie van psc?

A
  • prostaatvolume
  • etniciteit
  • familieanamnese (oa BRCA2)
  • comorbiditeit, levensverwachting
  • wensen van de pt
120
Q

welke factoren zijn prognostisch prostaatkanker?

A

GPT (denk aan chatGPT):
- Graad : gleason score
(maar ook cribforme en intraductale slecht nieuws)
- PSA
- T-stadium (adhv DRE en/of MRI)
- hoeveelheid tumor in de biopten

121
Q

T-stadia prostaatcarcinoom

A

T2= wel voelbaar maar groeit niet uit prostaat
T3= groeit uit kapsel
T4= groeit in omgeving (endeldarm, kringspier …)

122
Q

wanneer doe je stadierende scans prostaatkanker?

A

alleen als er kans is op uitzaaiingen:
- PSA > 20
- gleason > 4+3
- stadium T3 of hoger

123
Q

bijwerkingen behandeling prostaatkanker

A

erectiele dysfunctie
stress-incontinentie
urgeklachten
radiatie-proctitis/-cystitis
fistels
mortaliteit

124
Q

active surveillance indicaties prostaatkanker

A

gleason 3+3/3+4
PSA <15
T1-T2

125
Q

curatieve behandelopties prostaatkanker

A

RT
radicale prostatectomie

126
Q

stap 1 van palliatie prostaatkanker

A

hormoontherapie: ADT = androgeen deprivate therapie (kan ook bij RT in curatieve setting worden toegepast, dan alleen medicamenteus)

127
Q

hormoontherapie ADT

A
  • chemische castratie
    = antiandrogenen (werkt bij eindorgaan)
    = LHRH (ant)agonisten (werkt bij hypofyse)
  • operatieve castratie (orchidectomie bdz)
128
Q

hormoontherapie prostaatkanker

A

palliatief, tenzij met external beam RT

129
Q

hormoontherapie prostaatkanker bijwerkingen

A
  • energie tekort
  • opvliegers
  • aankomen
  • osteoporose
  • verminderde seks
130
Q

wat doe je wanneer castratieresistentie

A

enzalutamide (anti androgenen)
abiraterone (bijnier remmer CYP17)
docetaxel

131
Q

hangt adenocarcinoom samen met roken?

A

nee

132
Q

ook prognostische factoren prostaat

A

A de gleasonscore totaalsom
B de tweede van de twee componenten van de gleasonscore

D cribriforme groei en/of intraductale groei
E het aantal aangedane biopten en/of het aantal millimeter tumor

133
Q

publicatiebias

A
  1. Bij een klein aantal studies toon je (vaak) ten onrechte aan dat er publicatiebias is.
  2. Publicatiebias kan veroorzaakt worden door een verkeerde selectie van artikelen.
  3. Publicatiebias onderzoek je door een sensitiviteitsanalyse.
134
Q

oncolytische virussen

A

C een veilig oncolytisch virus zal geen ziekte veroorzaken in mens en dier

E een effectief oncolytisch virus induceert een immuun response tegen de tumor
F
herpesvirus wordt al toegepast als therapie

135
Q

hoe bepaal je startdosering in fase I?

A

hoogste dosering bij dieren zonder bijwerkingen wordt omgerekend naar equivalente dosering bij mensen > factor 5-10 reductie om de startdosering te bepalen

136
Q

farmacokinetiek

A

wat het lichaam doet met het medicijn

137
Q

farmacodynamiek

A

wat het medicijn doet met het lichaam

138
Q

grapefruit

A

remt CYP3A4 in lever en darm.
gevolg: hogere concentraties van geneesmiddelen in het bloed

139
Q

is sentinel node procedure diagnostisch of therapeutisch?

A

diagnostisch

140
Q

wanneer doe je geen SNP melanoom?

A

stadium IA

141
Q

wat is het doel van de SNP bij melanoom?

A

prognose en dus kijken of er indicatie is voor adjuvante therapie

142
Q

wanneer is er indicatie voor adjuvante therapie melanoom?

A

stadium III

143
Q

waarop is targeted therapie getarget bij melanoom?

A

V600 BRAF

144
Q

wat is de eerste stap van immuunreactie? die immuuntherapie hier iets op?

A

herkenning vd tumorcel door het immuunsysteem

nee

145
Q

op welke twee punten kan je checkpoint inhibitie toepassen?

A

1: priming phase: tussen dendritische cel en T-cel = CTLA-4 inhiberen
2: effector phase: tussen T-cel en kankercel = PD-1 (T) en PD-L1 (k) inhiberen

146
Q

melanoom anti CLTA-4 medicijn

A

ipilimumab

147
Q

melanoom anti-PD(L)1 medicijnen

A
  • pembrolizumab
  • nivolumab
148
Q

prognostische factoren op moment van diagnose gemetastaseerd BrC

A

leeftijd: > 70 gunstig, <35 ongunstig
histologie
ziektevrij interval: >5 jaar gunstig, <2 jaar ongunstig
receptor status: OR gunstig, Her2 ongunstig

149
Q

regionen HPV gen

A
  • LCR
  • vroeg gebied
  • laat gebied
150
Q

E6

A
  • vermindert apoptose
  • dmv p53 ubiquitineren
151
Q

E7

A
  • vermindert celcycluscontrole
  • dmv pRB fosforyleren waardoor E2F vrijkomt
152
Q

E2

A

remt E6 en E7

153
Q

hoe gaat HPV infectie over in carcinoom?

A
  • persisterende infectie: onderdrukking immuunrespons
  • partiële integratie van viraal DNA in het genoom vd gastheercel tgv cDNAbreuk (waarbij bv E2 verloren gaat)
154
Q

waarom baarmoederhals gevoelig?

A

overgang:
buiten/plaveisel/meerlagig => binnen/cilinder/1-lagig

155
Q

oncolytische virussen anti-tumor effect manieren

A

=directe oncolyse
=niet-specifieke immuun stimulatie
=aantrekken cytotoxische T-cellen

156
Q

eisen voor veiligheod en effectviteit van OV’s veiligheid

A
  • veilig voor pt : niet ziekteverwekkend
  • veilig voor omgeving pt : MENS EN DIER
157
Q

eisen voor veiligheod en effectviteit van OV’s effectiviteit

A
  • veroorzaakt oncolyse van tumorcellen
  • induceert of verhoogt anti-tumor immuun response van de host
158
Q

verbetering van veiligheid en effectiviteit manieren

A
  • attenuatie: veiligheid
  • virulentie verhogen: effectiviteit
  • arming: beide
159
Q

attenuatie

A

= minder bijwerkingen
- vaccin gebruiken
- virussen met andere host range (animale virussen)

160
Q

virulentie

A
  • door knip-site in fusie eiwit te veranderen
  • stimuleren anti-tumor immuun response of blokkeren antivirale immuniteit
    => inbouwen van immuun modulerende genen
161
Q

arming

A
  • inbouwen immuun modulatoire genen
  • inbouwen cancer markers
162
Q

waarop is de specificiteit van NDV gebaseerd?

A

aangeboren afweer

163
Q

voordelen NDV

A
  • animaal virus: veroorzaakt geen ziekte in mensen, dus veilig voor pt
  • eenvoudig genetisch modificeerbaar
  • effectiviteit bewezen in verschillende klinische trials
164
Q

nadelen NDV

A
  • tot nu toe een te lage effectiviteit, deze moet verhogod worden
  • virus is optentieel niet veilig voor omgeving (pluimvee)
165
Q

wettelijke vereisten euthanasie

A
  • vrijwillig en weloverwogen
  • uizichtloos en ondragelijk lijden
  • informeren over de situatie en vooruitzichten
  • geen redelijke andere oplossing
  • raadplegen onafhankelijke arts
  • medisch zorgvuldige uitvoering
166
Q

machine learning

A

je vertelt aan AI op welke eigenschappen hij moet letten

167
Q

deep learning

A

niet zelf nadenken wat je de kenmerken vindt van een kwaadaardige leasie, maar je geeft het hele plaatje aan AI en laat hem zelf kijken

168
Q

lagen vd epidermis boven naar beneden

A
  • corneum
  • lucidum
  • granulosum
  • spinosum
  • basale
169
Q

UVB

A
  • epidermis
  • direct DNA-schade
170
Q

UVA

A
  • dermis
  • oxidatieve stress
171
Q

BCC voorlopers

A

geen

172
Q

PCC voorlopers

A
  • AK
  • M. Bowen
173
Q

melanoom voorlopers

A
  • melanoma in situ
  • lentigo maligna
  • giant congenital naevus
174
Q

slijmvliezen huidkanker

A

M. Bowen

175
Q

behandelmethoden huidkanker

A
  • lokale destructie
    = cryotherapie
    = curretage
  • excisie (bowen)
  • veldbehandeling
176
Q

veldbehandeling

A
  • efudix (chemo)
  • aldara (immuun)
  • PDT
  • peeling
177
Q

efudix indicaties

A
  • AK
  • sBCC
  • M. bowen
178
Q

aldara indicaties

A
  • AK
  • sBCC
179
Q

PDT

A

zuurstof + licht + fotosensitizer =zuurstof radicalen

180
Q

hoeveel procent congenitale naevi wordt melanoom?

A

< 5%

181
Q

wanneer grote kans op melanoom bij congenitale naevi?

A
  • laesie > 20cm en satelliet laesies
  • > 3 laesies
182
Q

hoeveel procent lentigo maligna wordt melanoom?

A

5%

183
Q

behandeling lentigo maligna

A

5mm excisie

184
Q

BC naevus syndroom diagnose

A

2 major of 1 major + 2 minor criteria

185
Q

BCC uiterlijk

A
  • glazig
  • centrale ulceratie
  • verheven, belekere rand
  • teleangiecstasien
  • pigment
186
Q

behandeling low-risk BCC

A

3 mm excisie of topicaal

187
Q

behandeling high risk BCC

A

5mm excisie / Moh’s

188
Q

PCC kenmerken

A
  • huidkleurig/ery
  • schilfering
  • centrale ulceratie
  • AK
189
Q

AML presentatie

A
  • toenemend moe en koorts sinds 1 week
  • pancytopenie
  • verhoogde LDH (marker van cel verval dat past bij maligniteit)
  • jong persoon kan
190
Q

MRD bepalen

A

met NGS

191
Q

MRD positief (dus restziekte) consequenties behandelingen

A

allogene SCT

192
Q

rode huiduitslag

A

graft vs host ziekte

193
Q

moleculaire diagnostiek

A

NGS
- genen bekijken

194
Q

MDS klachten

A
  • vermoeid
  • bij geringe inspanning al vermoeid
  • duizelig bij staan
  • snel blauwe plekken
195
Q

MDS epidemiologie

A
  • prevalentie neemt toe met leeftijd
  • aanzienlijk vaker mannen dan vrouwen
  • heel soms bij jonge mensen
196
Q

MDS LO

A
  • anemisch uiterlijk
  • verspreid hematomen
197
Q

cytogenetica

A

karyogram om chromosoomafwijkingen te kunnen vinden

198
Q

wat heb je nodig om bloed te kunnen bestellen?

A
  • anamnestische gegevens
    = eerdere bloedtransfusie
    = antistoffen
    = zwangerschap
  • lab bepalingen
    = bloedgroep ABO en rhesus
    = screening op irregulaire antistoffen (antistoffen tegen alle andere bloed groep systemen dan ABO)
199
Q

welke pt zijn uitgezonderd van type&screen strategie (dus deze mensen moeten altijd kruisproef)

A

neonaten
pt die getransplanteerd zijn (orgaan of bloed)
pt die bekend zijn met antistoffen

200
Q

hodgkin lymfoom microscopie

A
  • sclerose
201
Q

wanneer CT/PETCT bij hodgkin of non-hodgkin ?

A

gebeurt pas na het stellen van diagnose ; HET IS GEEN DIAGNOSTISCH ONDERZOEK MAAR EEN STADIËREND ONDERZOEK

202
Q

burkitt lymfoom genotype

A

MYC bij enhancer IgH

203
Q

PICO

A
  • people
  • intervention
  • comparison: Doorgaans is dit, wanneer de interventie een nieuwe therapie is, de huidige behandelwijze
  • outcome: meetbare uitkomstmaten
204
Q

EBUS

A
  • bovenste deel mediastinum
  • subcarincale klier
  • hilaire klieren
205
Q

EUS

A
  • linkszijdige deel bovenste deel mediastinum
  • subcarincale klier
  • onderste deel mediastinum bdz
  • linker (en rechter) bijnier
206
Q

hodgkin leeftijdsgroep

A

jong

207
Q

hodgkin cellen

A

reed sternberg

208
Q

hoe verspreidt hodgkin lymfoom?

A

lymfogeen

209
Q

stadium hodgkin lymfoom

A

meestal laag stadium

210
Q

wat doet roken met CYP enzymen?

A

induceren

211
Q

Welke vormen van orgaanschade komen voor bij multipel myeloom?

A

Hypercalciemie 
Osteolytische laesies 
Anemie 
Nierinsufficientie

212
Q

syndromen

A

docu

213
Q
A