oude tentamenvragen Flashcards

1
Q

hoe kan de mate van MRD het beste worden gemeten?

A

zoek op in het VO!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is waar over MRD?

A
  • de mate van MRD is geassocieerd met kans op recidief ziekte
  • de mate van MRD geeft informatie over het succes/slagen van de behandeling
  • de mate van MRD helpt bij de keuze van de behandelstrategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een nadeel van een stamceltransplantatie met navelstrengbloed vergeleken met een transplantatie van stamcellen afkomstig van een volwassen verwante donor?

A

het risico op transplantaat falen is groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van onderstaande kenmerken passen het beste bij het diffuus grootcellig B-cel lymfoom?

A
  • agressief beloop
  • hogere leeftijd
  • CD20 expressie
  • meest frequent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een 44-jarige vrouw wordt de diagnose adenocarcinoom van de long met metastasen in de lever en linker bijnier gesteld. Aanvullend
onderzoek van de tumor toont een EGFR-mutatie met een deletie in exon 19.
Wat is de beste behandeling voor deze patiënte?

A

doelgerichte therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de twee indicaties voor opioïdrotatie.

A
  1. onvoldoende effect/pijnreductie
  2. te veel bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke systeemtherapie is de hoeksteen van de behandeling van gemetastaseerd kleincellig longcarcinoom?

A

chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk van de onderstaande stellingen past het best bij de definitie overgediagnosticeerde borstkanker?

A

Borstkankers ontdekt bij screening, die zonder screening nooit gediagnosticeerd zouden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt bedoeld met de term Deficit incidence?

A

Daling van de borstkanker incidentie onder de baseline incidentie (1p) in de leeftijdsgroep die niet meer in aanmerking komt voor screening (3p).
Omdat het tweede gedeelte van de zin het meest relevant is – daling in de groep die niet meer wordt gescreend – worden hier de meeste punten
toegekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke bewerking is juist met betrekking tot triple negatief mammacarcinoom?

A

Komt met name voor bij erfelijke aanleg bij BRCA1 en PALB2 mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mammacarcinoom bij mannen is vaker hormoongevoelig (ER pos, Her2 neg) dan vrouwen met borstkanker

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf twee kenmerkende verschillen tussen lobulair mammacarcinoom en invasief mammacarcinoom NST

A

Diagnostiek is vaak lastiger (1p), ander metastaseringspatroon (1p), vaak minder chemotherapie gevoelig (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem drie specifieke lokalisaties van uitzaaiingen die relatief vaak voorkomen bij lobulair mammacarcinoom.

A

leptomenigeaal, naar ovaria, rondom holle organen, peritonitis carcinomatos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het meest aangewezen eerste onderzoek voor het stellen van de diagnose maagcarcinoom?

A

gastroscopie met biopten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke van de onderstaande organen worden bij een achterste excenteratie verwijderd?

A

rectum
uterus / vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LET OP HET STERRETJE MET STADIERING, DIE 6 MM DIEPTE

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe luidt de Centrale Limiet Stelling?

A

Steekproefgemiddelden zijn normaal verdeeld rond het populatiegemiddelde met een spreiding die afhangt van de populatiestandaarddeviatie en van de steekproefgrootte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De conclusie van het pathologie verslag van een prostaat naaldbiopt vermeldt: “benigne prostaathyperplasie; geen maligniteit.”
Welke microscopische omschrijving past bij deze diagnose?

A

nodulaire toename van stroma en klierbuizen bekleed met tweelagig epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noem je het uitstellen van curatieve therapie?

A

active surveillance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe noem je uitstel van palliatieve therapie?

A

watchful waiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de meest toegepaste palliatieve therapie bij prostaatkanker?

A

androgeendeprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke hieronder genoemde betekenis van dit PIF is juist?

A

Dit document geeft de potentiele proefpersoon gelegenheid de informatie over de studie te delen en desgewenst te bespreken met mensen
in zijn omgeving, bijvoorbeeld de huisarts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gelijktijdig gebruik van grapefruit zal de geneesmiddelconcentratie …

A

verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

cola geen effect

A
25
Q

Welke antigenen spelen een centrale rol in de acceptatie of afstoting van weefsels en dus ook van stamceltransplantaten?

A

HLA

26
Q

Je bent AIOs Interne Geneeskunde en je werkt op de afdeling Hematologie. Je wilt een erytrocyten transfusie geven aan een
AML patiënt tijdens de remissie-inductie chemotherapie.
Welk bloedonderzoek is nodig om dat te kunnen doen?

A

ABO-bloedgroep,Rhesus-D bepaling en screening op irregulaire antistoffen

27
Q

Welke van onderstaande beweringen passen het beste bij het Hodgkin lymfoom?

A

jongere leeftijd
Reed Sternberg cellen
lymfogene verspreiding
meestal laag stadium

28
Q

In een bloeduitstrijkje worden vooral blasten gezien en je denkt aan een acute myeloïde of
acute lymfatische leukemie.
Met welk vervolgonderzoek kan het onderscheid tussen deze twee diagnoses het best gemaakt worden?

A

immunofenotypering

29
Q

welke diagnostiek voor verdenking botmeta?

A

MRI

30
Q

Noem drie redenen om bij een patiënte die recent gediagnostiseerd is met mammacarcinoom onderzoek in te zetten naar
afstandsmetastasen?

A

cT4; Bij een patient met een in de huid doorgroeiend mammacarcinoom
pN2/3; Bij een patient met palpabele okselklieren
Bij een patient die tevens rugpijnklachten heeft
Als er eerder in dezelfde borst kanker heeft gezeten
Tweede primair mamacarcinoom in zelfde borst waarbij een recidief mammacarcinoom niet is uitgesloten

31
Q

Lobulair mammacarcinoom is ten opzichte van invasief carcinoom-NST minder vaak voorkomend maar wel vaker ER pos.

A
32
Q

Wanneer kies je voor een reconstructie (bv. een lokale lap) in het gelaat?

A
  • als primair sluiten niet lukt
  • als sluiting resulteert in overmatige tractie op belangrijke structuren
33
Q

In welke twee organen bevinden zich het vaakst de uitzaaiingen van gastrointestinale tumoren?

A
  • lever
  • long
34
Q

Noem twee indicaties om bij een patiënt met een primair rectumcarcinoom neoadjuvante chemoradiotherapie te
geven.

A

1 Bedreigde resectiemarge (MRF+)
2 T4 rectumcarcinoom
3 Positieve lymfklieren (cN+)

35
Q

Welke methoden kun je gebruiken om heterogeniteit in een meta-analyse te verklaren?

A

meta-regressie
subgroepanalyse

36
Q

Wat is het primaire stroomgebied van de afvoerende lymfedrainage van de blaas?

A

langs de iliacaalvaten

37
Q

Noem twee voorbeelden van preklinische modelsystemen

A
  1. Xenograft-model (PDX) waarin tumorweefsel van een patiënt groeit in een immuun-deficiënte muis
  2. Ex vivo weefselplakjes (tissue slices) van (patient)tumoren/biopten
  3. In vitro 2D of 3D (organoid) celkweken van (patient)tumoren/biopten/CTCs
38
Q

Het is van belang dat targeted therapieën zijn getest in (meerdere) klinisch relevante- onderzoeksmodellen.
1. Waarom is dat belangrijk?

A
  1. Targeted therapieën moeten kunnen aantonen dat het gerichte aanpakken van het specifieke target werkelijk resulteert in vermindering
    van tumorgroei of tumorprogressie
  2. Meerdere modellen zijn nodig om aan te tonen dat het gevonden effect niet veroorzaakt wordt door een afwijking alleen in dat specifieke
    model, maar dat het remmen van dezelfde target in meerdere modellen een vergelijkbare effect laat zien.
39
Q

Noem de twee belangrijkste eisen van een veilig en twee van een effectief werkend oncolytisch virus

A

Veilig
Veilig voor zowel gastheer (niet ziekteverwekkend voor patiënt) als mensen EN DIEREN in de omgeving)
Wordt niet geïncorporeerd in het genoom en kan niet recombineren met andere virussen (niet muteren)
Effectief:
Induceert Oncolyse van cellen (tumor degeneratie)
Opwekken van - of verbeteren van- tumor gerichte immuun response

40
Q

Er is een aantal zwaarwegende argumenten waarom vroegklinisch onderzoek (fase I studie) alleen kan plaatsvinden bij patiënten in een
(voor de omstandigheden) goede klinische conditie
Geef hiervoor twee argumenten.

A

Bij een patiënt in goede conditie is de kans op een positief effect (respons) groter dan in geval van een slechte conditie
Bij een patiënt in goede conditie is de kans op een negatief effect (bijwerkingen) effect kleiner dan in geval van een slechte conditie
Bij studies in patiënten met een slechte conditie is de kans groter dat een potentieel medicament op onterechte gronden vroegtijdig
“sneuvelt” (de term pharmacoptosis alleen is niet voldoende)

41
Q

A Door middel van therapeutic drug monitoring (TDM) wordt op basis van de geneesmiddelconcentratie in het bloed de optimale
dosering van het anti-kanker middel bepaald.

C Roken induceert CYP-enzymen in de lever.
D Het aantal geneesmiddelinteracties is in de dagelijkse praktijk zo klein dat slechts bij een minderheid van de kankerpatiënten
dosisaanpassingen nodig zijn.

A

NIET: Absorptie, distributie en metabolisme zijn de belangrijkste fasen waarin geneesmiddelinteracties met voeding kunnen
plaatsvinden.

42
Q

Welke van onderstaande metastaseringsvormen zijn mogelijk bij melanoom?

A

A Lymfogene metastasen

C Intransit metastasen
D Satelliet metastasen

43
Q

Welke vormen van orgaanschade komen voor bij multipel myeloom?

A

Hypercalciemie 
Osteolytische laesies 
Anemie 
Nierinsufficientie

44
Q

De milt is een belangrijke schakel in de filtering van de bloedbaan. 
Welke gebieden en celtypen spelen hierbij een essentiële rol?

A
  • rode pulpa
  • macrofagen
45
Q

Noem 4 criteria waaraan een familie waarin borstkanker voorkomt moet voldoen om te spreken van familiair borstkanker en
er een indicatie is voor genetisch onderzoek

A

Eén patiënt met mammacarcinoom <40 jaar
Bilateraal mammacarcinoom met eerste tumor <50 jaar
Mammacarcinoom met meerdere tumoren in 1 borst met de eerste tumor <50 jaar
Triple negatief* mammacarcinoom <60 jaar
Mammacarcinoom <50 jaar en prostaatcarcinoom <60 in dezelfde tak van de familie
Man met mammacarcinoom
Twee of meer eerstegraads verwanten met mammacarcinoom beiden gediagnosticeerd voor het 50e jaar
Drie of meer eerste- en tweedegraads verwanten in dezelfde tak van de familie met mammacarcinoom, waarvan ten minste één tumor
voor het 50e jaar is vastgesteld
Eén patiënt met epitheliaal ovarium/tuba/extra-ovarieel primair peritoneaal carcinoom, ongeacht diagnoseleeftijd

46
Q

syndromen

A

docu

47
Q

Wat is de belangrijkste reden dat na het vinden van een lead compound het proces van ontwikkeling hiervan tot een
bruikbaar medicijn in de preklinische fase tot stilstand komt?

A

De farmacokinetische eigenschappen zijn niet goed, wat blijkt uit proefdieronderzoek. (

48
Q

Het werkingsmechanisme van immuuntherapie met anti-PD1 checkpoint inhibitors berust op diverse opeenvolgende stappen die leiden tot
het antitumor effect. Dit geldt voor de behandeling van het melanoom maar ook voor andere solide tumoren.
Benoem de drie essentiële stappen?

A
  1. T cellen herkennen tumorcellen als target voor een immuunrespons 
  2. Met immuuntherapie blokkeren van de rem/blokkeren negatieve feedback op T-cellen 
  3. Hierdoor stimuleren antitumor respons van T-cellen
49
Q

De expressie van het CXCR4 molecuul op de tumorcellen blijkt een negatief prognostische waarde te hebben bij mammacarcinoom.
Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring?

A

CXCR4 is de chemokine receptor waarmee cellen SDF-1 / CXCL12 herkennen (1p). Dit chemokine is in relatief hoge concentraties
aanwezig in locaties waarnaar mammacarcinoomcellen metastaseren (1p), zoals bot/beenmerg, hersenen, lymfeklieren en lever.

50
Q

Noem drie factoren die van invloed kunnen zijn op de farmacokinetiek van systemische antikanker geneesmiddelen.

A
  • Lichaamsoppervlaktematen
  • Ziektegerelateerde factoren
  • Co-medicatie
  • Orgaanfunctie (ook akkoord: nierfunctie of leverfunctie)
  • Lifestyle
  • Genetische factoren
  • Lichaamskenmerken
51
Q

Je bent internist. Je bekijkt een leukocytendifferentiatie van een 63-jarige man met leukocyten van 30 x10^9/L (referentiewaarde
5-10 x10^9/L). Hierin worden voornamelijk segmentkernige neutrofiele granulocyten gezien, aangevuld met staafkernige
neutrofielen, metamyelocyten, myelocyten en enkele promyelocyten en blasten.

A

CML

52
Q

Noem twee manieren om een gebied van DCIS voor de operatie te lokaliseren, waarbij mammasparend zal worden
geopereerd?

A
  1. Draad/ Draden
  2. Jodiumbron/ meerdere bronnen
  3. Technetium-99m (ROLL)
53
Q

Geef vier voorbeelden van late toxiciteit van adjuvante radiotherapeutische behandeling van een T3N2 mammacarcinoom
die zou kunnen ontstaan.

A

Fibrose
Teleangiectasieen
Radiatiepneumonitis
Longfibrose
2
e
prim longtumor
2
e
prim mammatumor
Hartschade
Hypothyreoidie
Lymfoedeem van de arm
Atrofie van de mamma
Hyperpigmentatie
Functieverlies melkproductie
Ribfracturen

54
Q

Op ieder mammacarcinoom wordt een ER en een Her2neu receptorbepaling verricht.
Wat is het meest voorkomende expressieprofiel van deze receptoren?

A

ER positief, Her2 negatief

55
Q

Welke twee elementen zijn essentieel bij diagnostiek naar longkanker?

A

stadiering en weefseldiagnose

56
Q

Tumorkenmerken van deze tumor zijn:
1. de grootte van de tumor en aantal aangedane lymfklieren
2. Bloom & Richardson gradering
3. proliferatie index
4. HER2 receptor status
5. ER/PgR status
Welke tumorkenmerken zijn een predictieve factor voor respons op chemotherapie?

A

2 en 3

57
Q

Licht elk van de drie dingen die de huisarts zelf doet toe. (3p)
Neem de tabel over.
1. Anamnese
twee onderwerpen benoemen
2. Laboratoriumonderzoek
wat wordt bepaald?
3. Lichamelijk onderzoek
twee dingen noemen die mede het risico op prostaatkanker
bepalen

A

Anamnese
twee onderwerpen benoemen
2. Laboratoriumonderzoek
wat wordt bepaald?
3. Lichamelijk onderzoek
twee dingen noemen die mede het risico op
prostaatkanker bepalen
Leeftijd, positieve familieanamnese, AfroAmerikaans ras, Asjkenazisch-Joodse
afkomst.
Serum PSA bepaling Prostaatvolume, aan/afwezigheid van een
nodus.

58
Q
A