ZO week 1 Flashcards

1
Q

wat zijn de onderdelen van de cel cyclus?

A

\De celcyclus bestaat uit G1 (groei en voorbereiding), S (DNA-replicatie), G2 (controle en voorbereiding op deling) en M (mitose, waar chromosomen scheiden en de cel zich splitst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke eiwitten spelen een rol in de regulatie van de cell cyclus?

A

Cdk en cyclines sturen de celcyclus aan, MPF bevordert celcyclusprogresse, p53 blokkeert de cyclus bij DNA schade en kan apoptose veroorzaken en p27 remt de overgang naar de S-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke onderdelen bestaat de mitose?

A

interfase (= cel cyclus van G1-S-G2) is geen onderdeel maar gaat er aan vooraf en hierbij wordt DNA gerepliceerd
- profase
- prometaphase
- metaphase
- anaphase
- telophase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn 2 belangrijke verschillen tussen mitose en meiose?

A
  1. het feit dat de chromosmen tijdens de mitose zichzelf onafhankelijk van elkaar gedragen, itt de meiose.
    (- bij meiose heb je crossing over en bij mitose niet. hierdoor heb je genetische diversiteit. dit gebeurt in de profase van de eerste meiotische deling)
    ( - cohesine wordt bij meiose stapgsgewijs afgebroken en bij mitose gaat dit razend snel)
    ( - de vorming van bivalenten (= gepaarde chromosomen) door homologe chromosomen in de profase)
  2. meiose kan alleen doorgaan als de nucleus een even aantal chromosomen bevat. mitose kan onafhankelijk van de ploïdie van de cel doorgaan, omdat homologe chromosomen onafhankelijk van elkaar beweren. in de meiose bewegen de chromosomen juist afhankelijk van elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verloop van meiotische deling?

A

hierbij ga je van diploïde cel naar haploïde cel. in de profase heb je crossing-over waarbij 2 homologe chromosomen een gedeelte van de chromatide uitwisselen. hierbij zijn de even verbonden met elkaar via een synaptonemale complex zodat de uitwisseling kan plaats vinden. in totaal hebben we 23 complexen want we hebben ook 23 chromosoomparen. voordat de cel in metafase gaat worden de meeste complexexn verwijderd. de chromosomen blijven dan aan elkaar door cohesine tot de anafase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat betekent ploidy (n)?

A

aantal sets chromosomen
1n: een set chromosomen zoals in haploïd
2n: 2 sets chromosomen zoals in diploïd
meerdere n bestaat ook voor maar eigenlijk alleen in planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat betekent DNA hoeveelheid (c)?

A

hoeveelheid DNA in een celkern. 1c is dus hoeveelheid DNA in een eicel of zaadcel (haploïde cel)
2c is hoeveelheid DNA in een diploïde cel (G1)
4c: hoeveelheid DNA in een cel na replicatie (S en G2 fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe zit het met de DNA hoeveelheid in meiose en mitose?

A

meiose I: 4c naar 2c
meioise II: 2c naar 1c
mitose: blijft 4c tot de plitsing en dan hebben de dochtercellen elk 2c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de rol van zusterchromatidecohesie en van crossing overs tijdens de eerste meiotische deling?

A
  • zuster; zorgt ervoor dat zusterchromatide vast blijven zitten tot het juiste moment zodat alleen de homologe chromosomen worden gescheiden. (dit is een pootje van een chromosoom en homoloog is een heel chromosoom)
  • crossing-over: zorgen voor genetische variatie door het uitwisselen van genetisch materiaal tussen homologe chromosomen tijdens de profase I
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er in meiose I?

A

hierbij scheiden de chromosomen in een diploïde cel opnieuw van elkaar. hierdoor heb je 4 haploïde cellen. deze stap genereert de genetische diversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebeurt er in meiose II? .

A

lijkt op mitose maar er is geen S-fase. hierbij zijn de chromatiden van ieder chromosoom niet langer identiek door de recombinatie. meiose II splitst de chromatiden en produceert 2 dochtercellen met elk 23 chromosomen en elk chromosoom heeft 1 chromatide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat betekent bevruchting?

A

de combinatie van genetische informatie van twee aparte cellen die maar de helft van de originele genetische informatie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het verschil tussen embryonale en volwassen stamcellen?

A

embryonaal:
- wordt geïsoleerd uit blastocyst (=embryo van 4-5 dagen oud)
- pluripotent
- deze zijn makkelijker en kan tot het gewenste celtype te differentiëren
volwassen:
- wordt geïsoleerd uit hersenen, beenmerg, bloedvaten, skeletspieren, huid en lever
- multipotent
- is lichaamseigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe zouden genetische manipulatie technieken gebruikt kunnen worden om het genoom in een zygote aan te passen?

A

door het gebruik van somatic cell nucelar transfer (SCNT) of therapeutisch kloneren. Dit houdt in dat de kern van een somatische cel (met het gewenste genetische materiaal) wordt getransplanteerd in een eicel zonder kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer en waar worden in het pre-implantatie embryo embryonale stamcellen gevormd?

A

embryonale stamcellen worden gevormd in het blastocyststadium van het embryo, ongeveer 4-5 dagen na bevruchting. ze kunnen differentiëren in elk celtype van het lichaam, maar niet in placenta of extra-embryonaal weefsel

17
Q

welke 2 unieke eigenschappen maken embryonale stamcellen zo aantrekkelijk voor klinische toepassingen?

A
  • Pluripotentie: Embryonale stamcellen kunnen differentiëren in elk celtype in het lichaam, wat hun gebruik in regeneratieve geneeskunde zeer veelzijdig maakt.
  • Onbeperkte deling: Ze hebben het vermogen om zich onbeperkt te delen in laboratoriumomstandigheden, wat zorgt voor een onbeperkte voorraad cellen voor onderzoek en therapie.
18
Q

wat is de rol van pluripotentie-inducerende factoren bij de differentiatie en noem drie van dergelijke factoren?

A

Pluripotentie-inducerende factoren zijn transcriptiefactoren die de expressie van genen reguleren die betrokken zijn bij het behouden van de pluripotente staat van cellen. Ze remmen differentiatie en houden de stamcellen in een ongedifferentieerde toestand.
- Sox2
- Oct4
- C-Myc
- Klf4
Deze factoren worden ook gebruikt bij het reprogrammeren van volwassen gedifferentieerde cellen naar een pluripotente staat, zoals bij induced pluripotent stem cells (iPS-cellen).

19
Q

wat is transdifferentiatie?

A

het vermogen van volwassen stamcellen om te differentiëren tot zeer veel verschillende typen cellen.

20
Q

Een beredeneerde mening geven over de huidige toepassingsmogelijkheden van ES en iPS cellen in de kliniek

A

ES:
- voordelen: pluripotentie en onbeperkte delingscapaciteit
- nadeel: ethische bezwaren
iPS:
- voordelen: uit volwassen cellen zoals fibroblasten
- nadelen: genetische instabiliteit en verhoogd risico op tumorvorming