TENTAMEN gesloten Flashcards
GnRH wordt pulsatiel uitgescheiden door de nucleus preopticus in de hypothalamus. Naarmate de oestradiol productie door de follikel toeneemt, verandert de GnRH uitscheiding.
Wat verandert er op dat moment aan de GnRH uitscheiding?
A De GnRH pulse frequentie wordt lager.
B De GnRH pulse frequentie neemt toe.
C De GnrH pulsatiliteit verdwijnt geheel.
D De GnRH concentratie neemt af bij gelijke pulsatiliteit.
E De GnRH concentratie word hoger bij gelijke pulsatiliteit.
B
oestradiol productie neemt toe door follikel (dominante) en dan moet er een LH piek komen dus B is juist het gaat altijd om frequentie en niet concentratie
Je bent gynaecoloog. Bij een 38-jarige nulligravida met een amenorroe wordt een hyperprolactinemie vastgesteld. Het MRI onderzoek toont
een microadenoom.
Wat is de aangewezen behandeling van de hyperprolactinemie bij patiënte?
A Starten met een dopamine agonist.
B Starten met FSH en LH injecties.
C Alléén chirurgisch verwijderen van het microadenoom.
D Chirurgisch verwijderen van het microadenoom in combinatie met radiotherapie
A
dopamine remt prolactine
Het verwijderen van een prostaatcarcinoom kan leiden tot een erectiestoornis.
Welke structuur raakt in die gevallen beschadigd?
A a. pudenda interna
B crus penis
C sympatische zenuwen
D parasympatische zenuwen
D
symptatisch zorgt voor detumescentie van de penis en para juist voor erectie
Wat is de rol van crossovers bij meiose?
A Deze zorgt voor verbinding tussen homologe chromosomen bij metafase meiose I.
B Deze zorgt voor verbinding tussen homologe chromosomen bij metafase meiose II.
C Deze zorgt voor verbinding tussen zusterchromatiden bij metafase meiose I.
D Deze zorgt voor verbinding tussen zusterchromatiden bij metafase meiose II.
A
Je bent klinisch geneticus. Bij een kind met multiple congenitale afwijkingen (MCA) is op de uiterlijke kenmerken niet direct een duidelijke
waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen.
Welke van onderstaande onderzoeksmethoden verdient in de patiëntenzorg anno 2021 de voorkeur om als eerste uit te
voeren indien de diagnostiek niet met spoed hoeft te gebeuren?
A karyotypering
B MRI-scan voor inwendige afwijkingen
C Snip (SNP) array
D stamboomonderzoek
E Whole exome sequencing (WES)
F
Whole genome sequencing (WGS/NGS)
C
Bij welke van onderstaande chromosomale afwijkingen en syndromen is er (vrijwel) altijd sprake van infertiliteit?
A downsyndroom
B klinefeltersyndroom
C gebalanceerde reciproke translocatie
D ongebalanceerde reciproke translocatie
E gebalanceerde robertsoniaanse translocatie
B
- A erfelijke down heeft 46 chromosomen en niet erfelijk 47
- C bij gebalanceerd mis je geen genen waardoor er geen probleem is
- D ongebalanceerd is er een deel extra en een deel verloren
- E 13,14,15,21 en 22 hebben een kort armpje waardoor ze op elkaar lijken en hierdoor met de lange kanten aan elkaar kunnen een de kleine raakt vaak verloren
dus reciproke is vaak subfertiel. down is subfertiel
Je ben AIOS gynaecologie. Je ziet op je verloskunde spreekuur een 32-jarige zwangere. Zij is zwanger geworden met behulp van ovulatie
inductie vanwege een amenorroe bij haar PCOS. Een aantal bekende zwangerschapscomplicaties zoals meerlingzwangerschappen, pre
eclampsie, vroeggeboorte en zwangerschapsdiabetes komen vaker voor bij vrouwen met PCOS.
Welke twee van deze zwangerschapscomplicaties komen het vaakst voor bij vrouwen met PCOS?
A meerlingzwangerschappen
B pre-eclampsie
C vroeggeboorte
D zwangerschapsdiabetes
B en D
Je bent coassistent bij de huisarts. Er komt een 25-jarige vrouw bij je op het spreekuur vanwege een onregelmatige menstruatie sinds
anderhalf jaar. Haar menstruatie slaat soms een maand over. Daarnaast geeft ze aan een enkele keer last te hebben van warmte
opwellingen. Ze heeft géén partner en heeft géén kinderwens. Patiënte vindt het vervelend dat ze onregelmatige menstruaties heeft en is
bang dat ze hierdoor onvruchtbaar is. Je bespreekt de casus met de huisarts en je voorstel is om patiënte gerust te stellen én een OAC
voor te schrijven.
Is deze handelswijze juist, en waarom?
A Ja, patiënte heeft géén kinderwens en door de pil te slikken krijgt patiënte een regelmatig bloedingspatroon.
B Nee, een cyclusstoornis is een reden voor aanvullend onderzoek én verwijzing naar de gynaecoloog.
C Nee, gezien de warmte opwellingen is het aangewezen om patiënte hormoonsubstitutie therapie voor te schrijven.
B
Je bent patholoog. Je onderzoekt een ovarium preparaat van een 56-jarige vrouw en ziet slechts een paar primordiale follikels, maar géén
groeiende follikels. Ook vind je géén corpora lutea en corpora albicans in het preparaat.
Welk hormoonbeeld is het meest passend bij dit morfologische beeld van het ovarium preparaat?
A lage FSH spiegels en hoge oestradiol spiegels
B lage FSH spiegels en lage oestradiol spiegels
C hoge FSH spiegels en hoge oestradiol spiegels
D hoge FSH spiegels en lage oestradiol spiegels
- er is geen corpus luteum dus geen recente ovulatie
- er is geen corpora albicans dus er heeft al een tijdje geen ovulatie plaats gevonden
- geen groeiende follikels dus geen E2 productie
- coupe is afkomstig van postmenopauzale vrouw door enkele primordiale follikels icm geen groeiende follikels, geen ovulaties en de leeftijd
hierbij heb je dan hoge FSH spiegels
dus antwoord D (WHO III)
Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur komt een 32-jarige vrouw met haar 37-jarige man met een kinderwens. Spontaan zwanger worden is
de afgelopen twee jaar niet gelukt. Er zijn geen afwijkingen gevonden bij haar en haar partner. Ook na zes behandelingen intra uteriene
inseminatie en milde ovariële hyperstimulatie is er geen zwangerschap ontstaan. Het echtpaar komt nu in aanmerking voor een IVF/ICSI
behandeling en zij willen weten wat de kans is op een zwangerschap.
Wat is de kans op zwangerschap na een eerste IVF/ICSI behandeling, waarbij alle verkregen embryo’s zijn teruggeplaatst
(zowel verse embryo(‘s) als cryo embryo’s)?
A rond 10%
B rond 30%
C rond 50%
D rond 70%
B
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 64-jarige man die zegt dat het steeds moeilijker voor hem wordt om een erectie te krijgen.Hij
vertelt plezier te hebben in seks. Daarom vraagt hij zich af hoe dit mogelijk is.
Welke neurotransmitter is verantwoordelijk voor het ontstaan van een erectie?
A acetylcholine
B adrenaline
C serotonine
D stikstofoxide
D
Van hormonale anticonceptie bestaan onder andere de gecombineerde hormonale anticonceptie en de progestin only pill (POP).
Waar berust de hoofdwerking van POP voornamelijk op?
A afsluiten cervix uteri door slijm
B immobiliseren spermatozooën
C onderdrukken gonadotrofinen
D verhinderen innesteling embryo
C en dan vooral de LH piek want je wil de ovulatie remmen
Om een seksuologische disfunctie te kunnen diagnosticeren wordt als uitgangspunt een theoretisch seksuologisch model gebruikt dat ook
als voorlichting over seksueel functioneren aan patiënten gebruikt kan worden.
Welk model is dit?
A biopsychosociaal model
B psychosomatische cirkel
C seksuele responscyclus
D incentive motivation model
C
- A gaat over de factoren die seksualiteit beïnvloeden
- B wat is er nodig om seksueel te kunnen functinoeren
- C kan je seksuele dysfunctie mee diagnosticeren
- D is verklaring voor seksueel verlangen
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 68-jarige man die klaagt over erectiestoornissen. Hij geeft aan, net als vroeger, opgewonden te
raken van seksuele prikkels. Er zijn géén spanningen in de relatie met zijn partner.
Wat is de meest voorkomende oorzaak van somatogene erectiestoornis?
A adipositas
B depressie
C vaatlijden
C
Welke van onderstaande cellen komt qua ploïdie en DNA inhoud overeen met het DNA dat aanwezig is in het eerste
poollichaampje?
A een somatische cel in G1
B een somatische cel in G2
C een secundaire spermatocyt
D een spermacel
C
- secundaire spermatocyt: 1n + 2c
- spermacel: 1n + 1c
- somatische cel in G1: 2n + 2c
- somatische cel in G2: 2n + 4c
Je bent huisarts. Een 37-jarige vrouw wil graag een oraal anticonceptie combinatiepreparaat gaan gebruiken en wil graag weten of het
slikken ervan veilig is.
Op welke twee van onderstaande ziektebeelden heeft deze vrouw een verhoogde kans bij gebruik van orale
anticonceptie combinatiepreparaten?
A trombose
B mammacarcinoom
C endometriumcarcinoom
A en B
Premenstrueel syndroom (PMS) wordt ook wel omschreven als premenstrual dysphoric disorder (PMDD). Het repetitieve karakter van
deze stemmingstoornissen, samenhangend met de tweede cyclushelft van de menstruele cyclus, doet suggereren dat hormonale
schommelingen aan de pathogenetische basis van deze aandoening liggen.
Welke twee hormonen zijn betrokken bij het ontstaan van PMS en PMDD?
A androgenen én insuline
B GnRH én LH
C LH én testosteron
D oestrogenen én progesteron
D
- PMS heb je bij luteale fase symptomen en dan gaan ze weg tegen menstruatie tijd. in lutheale fase zijn oestrogeen en progesteron het belangrijst
- PMDD is een soort bijzonder onderdeel van PMS. het veroorzaakt psychische klachten
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 58-jarige vrouw vanwege postmenopauzaal bloedverlies. Bij echoscopie wordt een endometrium dikte van 8 mm gezien. Ze gebruikt antistolling vanwege atriumfibrilleren.
Welk aanvullende onderzoek is nu als eerste aangewezen?
A colposcopie met biopten
B CT scan abdomen
C endometrium biopsie
D stollingsonderzoek: INR (PTT
C
In de derde week na de conceptie ontwikkelt het embryo zich tot een ellipsvormige schijf, die is opgebouwd uit drie kiembladen. Eén van
deze kiembladen is het ectoderm.
Welke van onderstaande weefsels ontstaat uit het ectoderm?
A de cornea van het oog
B de milt
C de nieren
D het pancreas
A
- ecto is huid en zenuwweefsel
- endo is darm, longen en lever
- mesoderm is spieren, skelet, hart en nieren
Wordt preconceptionele genetische screening momenteel standaard aangeboden, en zo ja, aan wie?
A Ja, aan alle zwangere vrouwen als verzekerde zorg.
B Ja, aan alle zwangere vrouwen op eigen kosten.
C Ja, aan alle zwangere vrouwen die om andere redenen bij de klinische genetica komen.
D Ja, aan alle paren met kinderwens als verzekerde zorg.
E Ja, aan alle paren met kinderwens op eigen kosten.
F
Ja, aan alle paren met kinderwens die om andere redenen bij de klinische genetica komen.
G Nee
- prenatale diagnostiek is wel voor iedereen maar preconceptie genetische diagnostiek niet
dus G
Je bent internist. Een 28-jarige vrouw (nulligravida) bezoekt je vanwege haar follow-up reumatoïde arthritis. Ze gebruikt NSAID’s en een TNF
remmer om haar reumatische klachten onder controle te houden. Ze laat weten arbeidsongeschikt te zijn vanwege haar reumatische
beperkingen. Ze is alleenstaand en heeft actueel géén kinderwens, maar zou zeker graag moeder willen worden. De door haar reumatoloog
zorgvuldig uitgevraagde familie-anamnese vermeldt dat moeder van patiënte een eerder kind heeft verloren in of rondom een
zwangerschap. Patiente heeft hier géén uitgebreidere informatie over, haar moeder vindt het moeilijk hierover te praten.
Welke twee beweringen over preconceptiezorg in deze casus zijn juist?
A Patiënte komt op dit moment in aanmerking voor adviezen ten aanzien van algemene preconceptiezorg.
B Patiënte komt op dit moment in aanmerking voor het inzetten van specialistische preconceptiezorg.
C Patiënte komt in pas aanmerking voor adviezen ten aanzien van algemene preconceptiezorg indien er sprake is van een actuele kinderwens.
D Patiënte komt in pas aanmerking voor het inzetten van specialistische preconceptiezorg indien er sprake is van een actuele kinderwens.
- algemeen is voor elke vrouw nuttig
- specialistisch is toegesplitst op de indivudele risicofactoren
A en B
je wil niet actuele kinderwens want je hebt wel even de tijd nodig om het uit te zoeken
De reproductieve autonomie van zwangere vrouwen is mogelijk in het gedrang gekomen door de COVID-19 crisis. Er is namelijk een groep
vrouwen die normaliter wel een 20-weken echo zou laten maken, maar vanwege angst op besmetting hiervan afziet. Twee studenten
discussiëren over deze groep vrouwen:
Student 1: Deze groep vrouwen ziet af van screening vanwege de kans op besmetting met COVID-19. Hiermee verkleinen ze de kans op
ziekte voor henzelf, maar vergroten ze de kans op schade en lijden voor hun kind. Dit staat op gespannen voet met het uitoefenen van hun
reproductieve autonomie.
Student 2: Deze groep vrouwen zou normaliter wel een 20-weken echo willen. Op basis van de uitkomsten van de echo kunnen zij een
keuze maken met betrekking tot hun zwangerschap die beter aansluit bij hun wensen en waarden. Als ze vanwege de angst op besmetting
met COVID-19 afzien van de echo dan is hun reproductieve autonomie dus in het gedrang gekomen.
Welke student gebruikt het begrip reproductieve autonomie op de juiste manier?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
B
reproductieve autonomie is de vrijheid van mensen om zelf te beslissen of ze kinderen willen en zo ja, hoe, wanneer, hoeveel, met wie en onder welke omstandigheden.
COVID geeft gedrang omdat ze hierdoor niet geheel zonder consequenties hun keuze kunnen maken
leg de verschillende overervingspatronen uit:
- autosomaal dominant
- autosomaal recessief
- X-linked recessieve overerving
- X-linked dominante overerving
- maternale overerving - mitochondrieel
- chromosomaal
- Autosomaal gaat dus over de chromosomen die niet X en Y zijn
- X linked recessief hierbij zijn moeders dragers maar kan ook novo ontstaan. hierbij zijn mannen vaker aangedaan dan vrouwen
- X-linked dominant: dochters van aangedane mannen hebben het sllemaal.
- mitochondrieel is via moeder beide kunnen kunnen hebben maar mannen kunnen niet doorgeven.
- chromosomaal: kan numeriek en structureel maar zijn vaak niet overerfbaar tenzij het gelanceerde translocatie is.
penetrantie: niet elk individu krijgt verschijnselen
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 36-jarige vrouw met een kinderwens. Ze hoort vaak om zich heen dat ze foliumzuur zou moeten
innemen, eigenlijk al vóórdat ze zwanger is. Ze wil graag van jou weten of ze foliumzuur inderdaad moet innemen, en waarom.
Met welke vier nadelige effecten is een verlaagd maternaal foliumzuurgehalte geassocieerd?
A gehemeltespleet
B hypertensie
C kleinere hersenen
D laag geboortegewicht
E miskraam
F
neurale buisdefect
G verminderde doorbloeding
A, D, E, F
DNA ligt gewikkeld rondom nucleosomen in de celkern, en worden samen chromatine genoemd. Nucleosomen zijn octameren die opgebouwd
zijn uit vier verschillende histonen, H2A, H2B, H3 en H4, die in paren voorkomen. Ieder histon heeft een staart die gemodificeerd kan worden
door eiwitten of eiwitcomplexen. Bekende histon modificaties zijn methylering, acetylering en ubiquitylering, die op verschillende plekken in
de staart van een histon kan worden aangebracht. De combinatie van deze modificaties aanwezig op één nucleosoom wordt ook wel de
histon code genoemd.
Welke van de onderstaande beweringen over histon modificaties is onjuist?
A Histon modificaties hebben een effect op genregulatie.
B Histon modificaties hebben een effect op compactie van chromatine.
C Een toename van histon modificaties leidt tot een toename van genexpressie.
D Histon modificaties in een promoter van een actief gen zijn anders dan in het genlichaam
C
Je bent huisarts. Je wordt gebeld door een 23-jarige vrouw vanwege hevig krampende pijn in de onderbuik. Patiënte heeft acht weken
geleden haar laatste menstruatie gehad. Ze had twee weken geleden een positieve zwangerschapstest. Zij heeft twee maal een eerste
trimester miskraam heeft gehad. Daarnaast heeft ze tweemaal een abortus provocatus gehad vanwege een ongewenste zwangerschap. Je
besluit direct een echo te laten maken.
Welke echografische bevinding is het meest bepalend voor het vervolgbeleid?
A informatie over de vitaliteit van de zwangerschap
B informatie over de lokalisatie van de zwangerschap
C informatie over de aanwezigheid van ovariumcystes
B
Je bent gynaecoloog.
Anamnese
Een 43-jarige G3P2 wordt verwezen uit de eerste lijn bij 28w5/7 wegens hoge bloeddruk. Ze is in een vorige relatie thuis bij 39 weken vaginaal
bevallen van 2 gezonde zonen (10 en 12 jaar) die bij geboorte respectievelijk 2730 gram (p5) en 2770 gram (p6) wogen.
Klinisch onderzoek
Bij klinisch onderzoek controle bedraagt de bloeddruk 190/110 mmHg.
Patiënte klaagt van hoofdpijn en een bandgevoel in de bovenbuik. Haar handen en benen zijn fors oedemateus.
Echografisch onderzoek wijst op een foetus in hoofdligging
van 650 gr (groeivertaging) met oligohydramnion,en gestoorde Dopplersprofielen.
Het CTG heeft een basishartfrequentie van 145 bpm. De korte termijn variabiliteit is tien slagen per minuut, heeft drie acceleraties en heeft
géén deceleraties.
Laboratoriumonderzoek :
Hb 7.5 mmol/L (normaal: 7.5 – 7.9 mmol/L)
LDH 756 (normaal < 247 U/L)
AST 210 U/l (normaal < 31 U/L)
ALT 140 U/l (normaal < 34 U/L)
Trombocyten 85 x 109/L (normaal 150 – 3709/L).
EKR 102 mg/mmol (normaal < 30 mg/mmol).
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
C
Je bent gynaecoloog.
Anamnese
Een 43-jarige G3P2 wordt verwezen uit de eerste lijn bij 28w5/7 wegens hoge bloeddruk. Ze is in een vorige relatie thuis bij 39 weken vaginaal
bevallen van 2 gezonde zonen (10 en 12 jaar) die bij geboorte respectievelijk 2730 gram (p5) en 2770 gram (p6) wogen.
Klinisch onderzoek
Bij klinisch onderzoek controle bedraagt de bloeddruk 190/110 mmHg.
Patiënte klaagt van hoofdpijn en een bandgevoel in de bovenbuik. Haar handen en benen zijn fors oedemateus.
Echografisch onderzoek wijst op een foetus in hoofdligging
van 650 gr (groeivertaging) met oligohydramnion,en gestoorde Dopplersprofielen.
Het CTG heeft een basishartfrequentie van 145 bpm. De korte termijn variabiliteit is tien slagen per minuut, heeft drie acceleraties en heeft
geen deceleraties.
Laboratoriumonderzoek :
Hb 7.5 mmol/L (normaal: 7.5 – 7.9 mmol/L)
LDH 756 (normaal < 247 U/L)
AST 210 U/l (normaal < 31 U/L)
ALT 140 U/l (normaal < 34 U/L)
Trombocyten 85 x 109/L (normaal 150 – 3709/L).
EKR 102 mg/mmol (normaal < 30 mg/mmol).
Welke drie medicamenteuze behandelingen komen op dit moment in aanmerking voor acute (en snelle) stabilisatie van de
bloeddruk bij patiënte?
A intraveneuze Labetalol
B intraveneuze Magnesiumsulfaat
C intraveneuze Nicardipine
D intamusculaire Bethamethasone
E orale Methyldopa tablet
F
orale Nifedipine capsule
A, C en F
B is wel goed maar niet als het om stabilisatie van BD gaat is om een aanval te voorkomen
Je bent neonatoloog. Je wordt geroepen bij een bevalling waarbij een kind met een slechte start is geboren.
Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of er bij deze neonaat sprake is van asfyxie?
A ernstige acidemie (pH<7.00), AS < 4 na 5 min, klinisch neurologische symptomen
B ernstige acidemie (pH<7.00), AS < 4 na 7 min, multi orgaanfalen
C ernstige acidemie (pH<7.10), AS < 4 na 5 min, klinisch neurologische symptomen
D ernstige acidemie (pH<7.10), AS < 7 na 5 min, respiratoire ondersteuning
A
Je bent AIOS gynaecologie. Een 28-jarige zwangere met een blanco medische voorgeschiedenis wenst prenatale screening met behulp van
de NIPT. Na counseling kiest zij voor de NIPT mét nevenbevindingen.
De NIPT uitslag toont een ‘complex chaotisch patroon’ oftewel meerdere duplicaties en deleties van diverse chromosomen.
Wat is een correcte interpretatie van deze uitslag?
A Deze uitslag is niet betrouwbaar, de NIPT dient opnieuw gedaan te worden.
B Deze uitslag duidt op een foetale afwijking.
C Deze uitslag duidt op een afwijking van maternale origine.
C
Wat is een bewezen vooroordeel onder arts-assistenten, dat het voeren van slecht-nieuwsgesprekken bemoeilijkt?
A Arts-assistenten hebben moeite met het geven van slecht nieuws aan het andere geslacht.
B Arts-assistenten hebben de neiging om bij het brengen van slecht nieuws aan ouderen behandelopties over te slaan, aangezien de prognose
bijna altijd slecht is.
C Arts-assistent hoeven slecht-nieuwsgesprekken doorgaans niet voor te bereiden, omdat dit afbreuk doet aan je flexibiliteit, je weet immers
nooit hoe een patiënt gaat reageren.
D Arts-assistenten hebben soms andere ideeën dan patiënten over wat slecht nieuws behelst, wat kan zorgen voor vooroordelen die zelfs de
reactie van de patiënt op het slechte nieuws kan beïnvloeden.
D
Tijdens de partus verandert het aantal gap junctions dat tot expressie komt door de gladde spiercellen.
Wat is het effect hiervan?
A Door de verlaagde elektrische koppeling tussen de cellen ontstaan sterke weeën.
B Door de verlaagde elektrische koppeling tussen de cellen gaat het calcium sneller van het ene intracellulaire compartiment naar het andere.
C Door de verhoogde elektrische koppeling tussen de cellen ontstaan sterke weeën.
D Door de verhoogde elektrische koppeling tussen de cellen gaat het calcium sneller van het ene intracellulaire compartiment naar het andere
C
Je bent gynaecoloog. Een 38-jarige primigravida is bij je onder controle vanwege haar overgewicht. Haar BMI voor de zwangerschap
bedraagt 42 m/kg2. De zwangerschap verloopt ongestoord en bij een zwangerschapsduur van 40 weken en 2 dagen komt ze spontaan
in partu.
Op welke drie zwangerschapscomplicaties heeft deze vrouw een verhoogde kans?
A op een sectio caesarea
B op de vaginale kunstverlossing
C op zwangerschapshypertensie
D op zwangerschapsdiabetes
A, C en D
Een 31-jarige vrouw (Para 2) wordt opgenomen vanwege dreigende vroeggeboorte bij 31 weken zwangerschapsduur. Ze krijgt weeën
remmers en longvoorbereiding voor de foetus. Ook wordt bedrust geadviseerd. Na 48 uur gaat ze met ontslag. Vier dagen later wordt ze
opnieuw opgenomen met hevige kortademigheid. Direct wordt gestart met zuurstof behandeling. Er bestaat een mogelijkheid op longembolie
en beeldvorming wordt verricht. Echter bij aankomst op de afdeling radiologie is mevrouw in shock en moet worden geranimeerd. De
reanimatie verloopt helaas niet succesvol. Bij obductie blijkt er sprake van een massale longembolie.
Van welke type sterfte is sprake bij patiënte?
A maternale sterfte: directe sterfte
B maternale sterfte: indirecte sterfte
C maternale sterfte: toevallige sterfte
D late sterfte
A
- directe is door pre-eclampsie, LE, fluxus en sepsis
- indirect wordt het door zwangerschap verergert zoals hartfalen en cerebrovasculair lijden
- toevallig is door trauma of carcinoom
Tijdens de spermatogenese wordt het acrosoom gevormd.
Wat is de functie van deze structuur?
A Deze zorgt voor versmelting met de eicel.
B Deze zorgt voor beweging van de zaadcel.
C Deze zorgt voor bescherming van de zaadcel.
D Deze zorgt voor doordringing van de zona pellucida.
D
tijdens de acrosoomreactie fuseren gedeelten van de buitenste acrosomale membraan met de plasmamembraan waardoor er kleine vesicles afsnoeren. een deel van de zaadcel versmelt dus met de zona pellucida tot vesicles1
Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur zie je een 25-jarige vrouw met een kinderwens. Bij haar is reeds eerder een WHOII/PCOS
cyclusstoornis vastgesteld met hierbij een oligomenorroe met een interval tussen de menstruaties variërend van 60 tot 90 dagen. Haar BMI
is 22. Verder aanvullend oriënterend fertiliteitsonderzoek laat géén andere afwijkingen zien. Zij komt in aanmerking voor ovulatie-inductie.
Welke medicamenteuze behandeling is de eerste keuze bij ovulatie-inductie?
A Letrozol of Clomifeen citraat
B recombinant FSH en LH
C urinair FSH en LH
A
ovulatie-inductie kan alleen bij WHO I en II.
bij II krijg je clomifeencitraat/tamoxifen/letrozol en FSH suplletie.
bij I krijg je een GnRH-pomp en FSH suppletie deze doe je subcutaan
Shinya Yamanaka en Kazutoshi Yamanaka publiceerden in 2006 een belangrijk wetenschappelijk artikel waarin zij lieten zien dat je
somatische cellen kunt hersenspoelen, waardoor ze zich gaan gedragen als embryonale stamcellen. Deze zogenaamde ‘induced pluripotent
stem cells’ (iPSCs) vormen de basis voor veel wetenschappelijk onderzoek, maar ook medicijnontwikkeling en de ontwikkeling van ‘advanced
therapy medicinal products’. Deze doorbraak wordt als één van de belangrijkste recente ontwikkelingen in de stamcel biologie gezien en
heeft snel geleid tot de toekenning van de Nobelprijs in 2012. Echter, er zijn nog steeds vragen met betrekking tot de toepassing van iPSCs.
Welke bewering over IPSC’s is juist?
A IPSCs zijn epigenetisch identiek aan embryonale stamcellen.
B Met iPSCs kan elk gewenst humaan celtype gemaakt worden.
C IPSCs worden gemaakt door stamcel specifieke transcriptiefactoren in een donor cel te introduceren.
D Alléén huidcellen kunnen worden gebruikt als donor voor het herprogrammeringsproces om iPSCs te genereren.
C
A nee ze lijken op
Uit welke embryonale structuur ontstaat de baarmoeder?
A de allantois
B de cyste van Gartner
C de gangen van Müller
D de gangen van Wolff
E de gonaden
F het tuberculum genitale
C
Je bent gynaecoloog. Een 35-jarige vrouw komt met haar 34-jarige partner op je spreekuur wegens een onvervulde kinderwens. Bij het
lichamelijk onderzoek van de vrouw worden behoudens een kleine, blauw doorschemerend zwellinkje in de fornix posterior van ongeveer 2
cm géén afwijkingen gevonden. Bij de man wordt een testis volume van 28 ml (normaal 20 - 30 ml) beiderzijds gevonden.
Het aanvullend onderzoek bij de vrouw levert een ovulatoire cyclus op en de Chlamydia Antistof Titer (CAT) is negatief. De semenanalyse
van de man toont een oligo-astheno-teratozoöspermie (OAT).
Wat zijn de twee meest waarschijnlijke oorzaken van de verminderde vruchtbaarheid bij dit paar?
A endometriose bij de vrouw
B een tubafactor bij de vrouw
C een bilaterale obstructie van het vas deferens bij de man
D testiculair falen bij de man
A en D
het blauw doorschemerend zwellinkje gezien in de fornix past bij endometriose
OAT is luizaad
Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur komt een 32-jarige vrouw met haar 37-jarige man met een onvervulde kinderwens. Spontaan
zwanger worden is de afgelopen twee jaar niet gelukt en ook na zes behandelingen IUI (intra-uteriene inseminatie) + MOH (milde ovariële
hyperstimulatie) is er géén zwangerschap ontstaan bij haar. Het echtpaar komt nu in aanmerking voor een IVF/ICSI behandeling.
Voor welke diagnose is IVF bewezen effectief gebleken?
A endometriose
B tuba pathologie
C onverklaarde subfertiliteit
D leeftijd vrouw > 38 jaar
B
indicaties voor IVF zijn
- tubapathologie, subfertiliteit van de man, onbegrepen vruchtbaarheidsstoornissen, cyclusstoornissen na ovulatie-inductie, hooggradige endometriose
Waar of bij wie worden in Nederland de meeste SOA consulten verricht?
A Centra Seksuele Gezondheid/GGD
B huisarts
C dermatoloog-venereoloog
D uroloog
B
Om te bepalen of bepaald seksueel gedrag als gezond kan worden benoemd, is vanuit de seksuologie een definitie opgesteld voor gezonde
seksualiteit.
Welke van onderstaande factoren staan genoemd in deze definitie?
A egodystoon, bevredigend, géén schade
B egodystoon, bevredigend, spontaan
C egosyntoon, bevredigend, géén schade
D egosyntoon, bevredigend, spontaan
C
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 68-jarige man die klaagt over een erectiestoornis. Hij geeft aan, net als vroeger, opgewonden te
raken van seksuele prikkels. Er zijn géén spanningen in de relatie met zijn partner.
Wat zijn de drie mogelijke behandelopties voor deze patiënt?
A PDE5 remmer
B intracaveneuze injecties met Papaverine
C vacuümpomp penis
D testosteron therapie
A, B en C
D doe je overwegen als er libidoverlies is
Welk type junctions zijn essentieel voor het vormen van de morula?
A adherens junctions
B desmosomen
C gap junctions
D tight junctions
A
Je bent huisarts. Een 21-jarige vrouw komt op je spreekuur voor een advies over de anticonceptiepil.
Waarin verschillen de tweede en derde generatie orale anticonceptiepil van elkaar?
A hoeveelheid tabletten per pilstrip
B soort synthetisch oestrogeen
C soort synthetisch progestageen
C
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 56-jarige vrouw met dagelijks meerdere opvliegers en frequente nachtelijke zweetaanvallen.
Hoeveel procent van de vrouwen heeft post- of perimenopauzaal last van dergelijke vasomotorische klachten?
A ongeveer 25%
B ongeveer 50%
C ongeveer 75%
C
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 58-jarige vrouw met sinds een ruim jaar bestaande klachten van een balgevoel, met name bij
het fietsen. Patiënte is bekend met COPD, hypertensie en obesitas. Je onderzoekt haar en vindt een voorwandverzakking tot
de hymenaal ring.
Hoe wordt deze prolaps volgens de POP–Q classificatie benoemd?
A cystocele stadium II
B cystocele graad II
C descensus stadium II
D rectocele graad II
A
- A en B is voorste compartiment
- C is centrale compartiment
- D is achterste compartiment
onderscheid tussen 1 en 2 is boven of onder het hymen (resp)
Casus 2/3
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 58-jarige vrouw met sinds een ruim jaar bestaande klachten van een balgevoel, met name bij
het fietsen. Patiënte is bekend met COPD, hypertensie en obesitas. Je onderzoekt haar en vindt een voorwandverzakking tot
de hymenaal ring.
Patiënte is drie keer vaginaal bevallen, waarvan het zwaarste kind 3200 gram woog. Zij heeft een uterus extirpatie ondergaan in verband
met hevig vaginaal bloedverlies.
Welke vier bevindingen bij patiënte zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van de prolaps?
A COPD
B gewicht zwaarste kind
C hypertensie
D obesitas
E uterus extirpatie
F vaginale bevalling
A, D, E en F
B moet het >4000 gram zijn
uterus extirpatie is verwijdering uterus
hysterectomie is verwijdering uterus mond
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 58-jarige vrouw met sinds een ruim jaar bestaande klachten van een balgevoel, met name bij
het fietsen. Patiënte is bekend met COPD, hypertensie en obesitas. Je onderzoekt haar en vindt een voorwandverzakking tot
de hymenaal ring. Patiënte is drie keer vaginaal bevallen, waarvan het grootste kind 3200 gram woog. Zij heeft een
uterus extirpatie ondergaan in verband met hevig vaginaal bloedverlies.
Patiënte wil eigenlijk zo snel mogelijk van haar klachten af. Zij heeft reeds eerder een fysiotherapie behandeling gehad die weinig succesvol
was. Patiënte is nog seksueel actief.
Wat is het aangewezen beleid op dit moment?
A colposuspensie volgens Burch
B colpocleisis volgens LeFort
C ring of pessarium therapie
D voorwand plastiek met sacrospinale fixatie
D
C doen we alleen als er contra-indicatie is voor operatie
bij LeFort wordt de vagina gesloten en Burch wordt de vagina opgehangen beide is niet fijn als je seksueel actief ben
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 21-jarige vrouw die zegt dat haar afscheiding naar “rotte vis” ruikt.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A bacteriële vaginose
B candida albicans
C gonorroe
D trichomonas vaginalis
A
B en C ruikt niet
D vies ruikende groen/gele afscheiding
Je bent huisarts. Een 23-jarige vrouw komt op je spreekuur vanwege klachten van hevig menstrueel bloedverlies vanaf de menarche.
Wat is de meest voorkomende oorzaak op 23 jarige leeftijd voor het optreden van hevig menstrueel bloedverlies volgens de
PALM – COEIN
classificatie?
A adenomyosis
B myomen
C poliepen
D stollingsstoornis
D
Wat is de meest voorkomende vorm van urine-incontinentie bij vrouwen tussen 45 en 50 jaar?
A overloop-incontinentie door een hypocontractiele blaas
B stress-incontinentie door urethrale hypermobiliteit
C stress-incontinentie door sfincter insufficiëntie
D urge-incontinentie door een recidiverende cystitis
B
Je bent AIOS gynaecologie. Je behandelt een 35-jarige vrouw met een amenorroe en opvliegers na het stoppen van de pil.
Hormoononderzoek laat zien dat er sprake is van een primaire ovariële insufficiëntie (POI). Je raadt haar aan te starten met hormonale
substitutie therapie (HST) en schrijft een recept voor. De week daarna belt ze je op voor overleg. Zij heeft de bijsluiter gelezen en is
geschrokken van de opmerking dat deze medicatie haar kans op borstkanker vergroot bij langdurig gebruik. Haar moeder heeft ook HST
gebruikt toen ze op haar 50e in de menopauze kwam. Zij moest na vijf jaar gebruikt van HST stoppen vanwege het verhoogde borstkanker
risico conform de destijds (in 1999) geldende adviezen.
Na hoeveel jaar gebruik van HST heeft patiënte een verhoogde kans op borstkanker volgens de huidige wetenschappelijke
inzichten?
A na 5 jaar gebruik
B na 10 jaar gebruik
C na 15 jaar gebruik
D na 20 jaar gebruik
D
POI is hetzelfde als premature menopauze
Een zwangere vrouw heeft een 20-weken echo laten maken. Daarin was te zien dat haar kind een hypoplastisch rechterhart heeft. Ze was
niet voorbereid op het feit dat er een ernstige afwijking te zien zou zijn bij de 20-weken echo. Ze staat nu voor een keuze die ze niet wil
maken: het al of niet afbreken van de zwangerschap.
Twee studenten bespreken bovenstaande casus:
Student 1: Het is belangrijk dat de zorgverlener die de counseling van deze zwangere over de 20-weken echo doet ervoor zorgt dat de
zwangere goed begrijpt wat de uitkomsten kunnen zijn van deze echo. Een manier om dat te doen is de zwangere een aantal scenario’s voor
te leggen en deze met haar door te spreken. Zo wordt zij goed voorbereid op mogelijk ongunstig nieuws.
Student 2: Het is duidelijk dat de zwangere eigenlijk niet wil kiezen. Bij een ongunstige 20-weken echo moet zij echter wél kiezen. De
zorgverlener die haar de echo heeft aangeboden zou er goed aan hebben gedaan om haar de echo af te raden. Een zwangere vrouw heeft
namelijk een keuze voor het al of niet laten verrichten van de 20-weken echo.
Welke student heeft of welke hebben gelijk?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
A
Cocaïne verhoogt de concentratie van een vasoconstrictoire neurotransmitter zodat de bloedtoevoer naar de foetus in gevaar komt.
Om welke neurotransmitter gaat het hier?
A acetylcholine
B histamine
C noradrenaline
D serotonine
C
hij heeft ook invloed op dopamine
Je bent patholoog. Je onderzoekt de placenta van een 37-jarige vrouw die vannacht is bevallen. De zwangerschap werd gecompliceerd door
pre-eclampsie.
Wat zijn typische macroscopische en microscopische aspecten van een placenta bij pre-eclampsie?
A een kleine placenta met infarcten en tekenen van versnelde uitrijping van de vlokken
B een kleine placenta met oedeem en tekenen van ontsteking
C een kleine placenta zonder afwijkingen aan de vlokken
D een kleine placenta met achtergebleven uitrijping van de vlokken
E een volumineuze placenta met oedeem en tekenen van ontsteking
F een volumineuze placenta met achtergebleven uitrijping van de vlokken
A
Anamnese
Een 43-jarige G3P2 wordt verwezen uit de eerste lijn bij een zwangerschapsduur van 28 weken vanwege hoge bloeddruk. Ze is in een vorige
relatie thuis bij 39 weken vaginaal bevallen van twee gezonde zonen (10 en 12 jaar) die bij de geboorte respectievelijk 2730 g. (p5) en 2770
g. (p6) wogen.
Klinisch onderzoek
Bij klinisch onderzoek controle bedraagt de bloeddruk 190/110 mmHg.
Patiënte klaagt van hoofdpijn en een bandgevoel in de bovenbuik. De kniepeesreflex is levendig. Haar handen en benen zijn fors
oedemateus.
Echografisch onderzoek wijst op een foetus in hoofdligging van 650 g. (< p2.3) met oligohydramnion en gestoorde doppler-profielen van de
a. umbilicalis en a. cerebri media.
Het CTG toont een foetale basishartfrequentie van 145 slagen per minuut, een korte termijn variabiliteit van 10 slagen en
laat 3 acceleraties per half uur zien en géén deceleraties.
Laboratoriumonderzoek
Hb 7.5 mmol/L
LDH 756
AST 210 U/L
ALT 140 U/L
Trombocytengetal 85 x 109/L
EKR (eiwit-kreatinine ratio) 102 mg/mmol
Welke risicofactor van patiënte draagt waarschijnlijk niet bij aan het ontwikkelen van placentaire problematiek?
A leeftijd van 43 jaar
B nieuwe relatie
C voorgaande thuisbevallingen
D voorgeschiedenis van dysmature kinderen
C want dit geeft ook aan dat die juist niet gecompliceerd zijn verlopen
B is niet juist omdat < 6 maanden is