HC.6.1 - Epigenetica en imprinting Flashcards

1
Q

wat is het verschil tussen totipotent, pluripotent, multipotent en unipotent?

A
  • totipotent = kan nog iedere cel worden
  • pluripotent (kan nog veel soorten cellen worden) bijv de embryoblast en trofoblast
  • multipotent (volwassen stamcellen in het lichaam)
  • unipotent (gedifferentieerde cellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welk signaal geven de trofoblast cellen af en welke de embryoblast?

A

de trofoblast geven LIF af aan embryoblast, de embryoblast geeft FGF4 af aan de trofoblast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is chromatine?

A

nucleosomen + histonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe werkt de in- en uitschakeling van chromatine?

A
  • elk histon heeft een naar buiten hangende ‘staart’. op bepaalde plekken van het histon kunnen staarten veranderd worden (fosforylering, acetylering of methylering -> er zijn verschillende combinaties mogelijk).
  • al deze veranderingen bepalen de histoncode, ze bepalen welke chromatines zijn ingeschakeld en daardoor actief zijn en welke chromatine zijn uitgeschakeld en daardoor inactief zijn
  • als DNA naar de nucleosoom wordt gedrukt dan is die inactief en vanaf dan actief. DNA is negatief geladen dus negatieve groep eraan maakt het actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doet een transcriptie factor?

A

die bindt het DNA en recruteert een chromatin remodeling complex. dit verandert de staart waardoor die van grijs naar rood/groen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet een chromatin reader?

A

die kijkt naar wat er op de staart zit. bij deling van DNA wil je dat het nieuwe chromatine wil je hetzelfde terugzetten. hier heb je de lezers voor. deze recruteren chromatin remondeling complex dat rood ook rood blijft bij de celdeling (kopieer machine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is DNA-methylering?

A
  • op bepaalde plekken in het DNA kan methylering plaatsvinden (CpG specific) dit betekent als de C voor de G zit dan kan er gemytheleerd worden.
  • in totaal is 70% gemytheleerd. de overige 30% zijn de CpG eilanden (heel veel CpG naast elkaar)
  • 2 eiwitten die methylgroep op het DNA zetten: Dnmt3b en Dnmt3a. en je hebt een kopieermachine en dat is Dnmt 1
  • dit gaat vooral over rood (het uitzetten van DNA) maar zit dus ook wel op groen (actief) maar dan op andere plekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is epigenetica?

A

de studie van omkeerbare erfelijke veranderingen in genfunctie die optreden zonder wijzigingen in de sequentie van het DNA
- tijdens de ontwikkeling krijg je steeds meer epigenetische veranderingen
- als je kijkt naar de cellen is de epigentica in een individu (neuronen lijken in een invidu heel erg op elkaar maakt niet uit waar je in het lichaam bent)
- als je tussen individuen naar neuronen gaat kijken zijn er wel verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waardoor is er een verschil tussen individuen?

A
  • SNPs (Single Nucleotide Polymorphism) hierdoor is DNA methylering op plekken anders, maar ook dat het niet rood maar groen is of minder rood
  • omgevingsfactoren (20%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe vaak wordt de epigenetische informatie verwijdert?

A

er is 2 keer een reset. de eerste keer voor de bevruchting (in de spermatogenese en oögenese) en de tweede keer na de bevruchting. de veranderingen die via imprinting zijn aangebracht worden niet verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe kan je klonen?

A

bij klonen wordt een somatische (menselijke) cel in de eicel gebracht. er wordt hierbij slechts één epigenetische reset uitgevoerd, de reset voor de bevruchting vindt niet plaats. de reset is alleen niet volledig. dit leidt tot afwijkingen. dit laat zien dat het goed werken van de 2e epigenetische reset ook nodig is voor levensvatbaar en gezond individu. anders gaan er andere histoncodes aan waardoor embryo’s dood gaan als de 2e reset niet volledig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de problemen bij klonen?

A
  • de meeste kloons zijn niet levensvatbaar (300x gedaan voor dat Dolly dr was)
  • de kloons zijn vaak te groot (groter dan hun controle)
  • de kloons overlijden vaak eerder dan hun controle
  • er is meer ontwikkeling van ziekten bij de klonen in vergelijking met controles
    dit wordt veroorzaakt door 2 problemen:
    1. eerste reset niet gedaan en 2e niet volledig genoeg
    2. problemen met geïmprinte genen, aangezien de DNA-methylering gedurende de ontwikkeling en differentiatie verdwijnt waardoor de expressie niet goed verloopt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waardoor is er tussen een kloon en de controle een andere genregulatie?

A

door genomic imprinting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is genomic imprinting?

A
  • van elk gen is er een kopie van vader en moeder. bij genen met een normale expressie staat zowel het gen van de vader als van de moeder aan.
  • bij geïmprinte genen staat echter allen het paternale of het maternale gen aan. deze genen zijn vaak betrokken bij embryonale groei, placentale functies en het gedrag
  • imprinting is een vorm van dosiscompensatie
  • trek wedstrijd: paternale genen stimuleren groei, maternale genen remmen groei. op het moment dat één van beide genen gemuteerd is of er sprake is van paternale of maternale disomie (2x) kan dit direct voor ziekte zorgen.
  • in het genoom liggen de geïmprinte genen in groepen bij elkaar (ong 200 genen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waardoor worden geimprinte loci gereguleerd?

A

door imprinting centers (IC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

is de reset volledig?

A

nee beide keren blijven de imprinting genen staan maar dit is nodig anders zou een embryo niet groeien

17
Q

wanneer vindt er imprinting plaats?

A

bij de spermatogenese en oögenese. maar als er daan iets uitgezet wordt dan krijg je dus het Angelman syndrome (2 mama) en het Prader-Willi syndroom (2x papa)

18
Q

hoe herken je maternale en paternale imprinting

A
  • paternale imprinting: hierbij wordt het gen van de vader komt uitgeschakeld. als je dan gaat kijken in een stamboom dan werkt dat als volgt; als er dan een mutatie in het maternale exemplaar zit komt dit tot uiting maar als er een mutatie in het paternale exemplaat zit niet want die is inactief (bij het Angelman syndroom dit is dus defect in het maternale gen). kortom: paternale imprinting -> aandoening door maternale mutatie
  • maternale imprinting: dus maternale gen staat uit. in een stamboom; als er een maternale mutatie is komt die niet tot uiting als er een paternale mutatie is wel (bijv. Prader-Willi syndroom: defect op paternaal chromosoom 15). kortom: maternale imprinting -> aandoening door paternale mutatie
  • in een stamboom kan dit leiden tot asymmetrische overervingen
19
Q

wat zijn iPS-cellen?

A

induced pluripotente stamcellen zijn embryonale stamcellen die gemaakt zijn uit een somatische cel. door 4 transcriptie factoren in de huidcel aan te brengen veranderde de huidcel in een pluripotente stamcel. deze iPS-cellen kunnen gedifferentieerd worden tot alle andere soorten weefsel en ze kunnen in vitro bestudeerd worden. we willen dit voor therapeutische doeleinden gebruiken maar de geactiveerde transcriptiefactoren zijn ook oncogenen en daardoor kan het kwaadaardig ontaarden. we weten niet goed hoe ze gedifferentieerd moeten worden.