VO week 6 Flashcards

1
Q

wat weet je over de NIPT?

A
  • non invasieve prenatale test dit kan je met of zonder nevenbevindingen doen
  • zonder: alleen trisomie, 21, 18 en 13
  • met: kijkt ook nog naar andere trisomieën en op structurele chromosoomafwijkingen (deleties en duplicaties0
  • screent niet op geslachtschromosomale afwijkingen
  • 40% kiest voor NIPT en 80% hiervan met een nevenbevinding.
  • een afwijkende NIPT is een indicatie voor vervolgonderzoek. dit betreft invasieve prenatale diagnostiek: vlokkentest of vruchtwaterpunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is confined placental mosaicism?

A

placentaie mozaïek. dit kan er voor zorgen dat de NIPT niet overeen komt met de DNA van de foetus. dit kan 2 oorzaken hebben nml mitotisch (met delen behoudt je er een te veel) en meiotisch (komt door ouderdom en dan krijg je extra chromosoom in eicel of sperma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Test een NIPT foetaal DNA?

A

De NIPT kwantificeert niet-celgebonden DNA-fragmenten in moederlijk bloed. Zo’n 7% van de DNA-fragmenten zijn afkomstig uit de placenta, de rest is van maternale oorsprong. het is dus DNA afkomstig uit de cytotrofoblast (specifieke cellen van de placenta)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is de NIPT een diagnostische test?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer doen we een vruchtwaterpunctie en wanneer een vlokkentest?

A

vlokkentest tussen 11-14 weken en vruchtwaterpunctie vanaf 15 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de kenmerken van trisomie 15?

A
  • groeibeperking
  • hypotonie
  • ernstig ontwikkelingsstoornis
  • structurele afwijkingen, zoals bijv. structurele hartafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de kenmerken van Angelmansyndroom?

A
  • 2 chromosomen 15 van vader aanwezig, geen van moeder
  • extreem blij ontremd gedrag
  • ernstige ontwikkelingsstoornis
  • ataxie (balans en coördinatie aangedaan)
  • ontbreken van spraak ontwikkeling
  • angelman syndroom ontstaat als het UBE3A eiwit inactief is. dit eiwit is in de normale situatie inactief bij paternaal en actief bij maternaal. je krijg dit bijv bij maternaal imprinting omdat maternaal dan uitstaat maat ook bij UPD (unipaternaal disomie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de kenmerken van Prader-Willi?

A
  • 2 chromosomen 15 van moeder aanwezig, geen van vader
  • onverzadigbare eetlust
  • morbide obesitas
  • hypotonie
  • milt-matige ontwikkelingsstoornissen
  • hypogonadisme
  • hierbij zijn in de normale situatie de paternale genen actief en maternaal uit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het doel van prenatale screening?

A

Het doel van prenatale screening is het bieden van reproductieve opties aan de ouders van het ongeboren kind. De reproductieve autonomie is daarbij het uitgangspunt. Gezondheidswinst is duidelijk te behalen als er meer duidelijkheid is over de gezondheid van het ongeboren kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar ontstaat baarmoederhalskanker?

A

in de overgangszone van het uitwendig gelegen plaveiselcelepitheel van de cervix, naar het meer intracervicaal gelegen cilinderepitheel. door de overgang van verschillende weefseltype kan HP zich hier eenvoudig nestelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke klachten kunnen wijzen op premaligne afwijkingen van de cervix?

A
  • abnormale afscheiding
  • contactbloedingen
  • macroscopisch zichtbare afwijkingen aan de cervix
  • onregelmatig bloedverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe werkt de uitnodigingen van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhals kanker?

A

vanaf 30-jarige leeftijd krijg je elke 5 jaar een uitnodiging. vanaf 40 wordt de 5 jaar follow-up alleen gehandhaafd bij een positieve hrHPV infectie bij afwezigheid wordt het aangepast naar 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de classificatie van PAP?

A
  • PAP 0: niet te beoordelen
  • PAP 1: normaal celbeeld
  • PAP 2: kleine celafwijkingen
  • PAP 3a1: geringe celafwijkingen
  • PAP 3a2: matige celafwijkingen
  • PAP 3b: ernstige celafwijkingen
  • PAP 4: carcinoma in situ
  • PAP 5: kankercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vanaf welke PAP sturen we iemand naar de gynaecoloog?

A

vanaf PAP 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar staat KOPAC-B voor?

A
  • kompositie
  • ontstekingsverschijnselen
  • plaveiselepitheel
  • andere afwijkingen endometrium
  • cilinderepitheel endocervix
    dit gaat van 0-9
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de indeling van CIN?

A

De voorstadia van baarmoederhalskanker, uitgaande van de plaveiselepitheelcellen worden ingedeeld op basis van de mate van afwijkingen van de cellen (cervicale intra-epitheliale neoplasie, CIN) in het weefsel. De mate van ernst van de CIN afwijking kan alleen m.b.t. histologisch onderzoek worden onderzocht.

De indeling is als volgt:
- CIN1: plaveiselepitheelcellen met geringe afwijkingen in vorm en opbouw van de cellen (geen behandeling)
- CIN2: plaveiselepitheelcellen met matige afwijkingen in vorm en opbouw van de cellen (soms behandelen)
- CIN3: plaveiselepitheelcellen met ernstige afwijkingen in vorm en opbouw van de cellen (behandeling)

CIN1 wordt niet als voorstadium van baarmoederhalskanker gezien. Vaak verdwijnen voorstadia en worden de afwijkende cellen door het lichaam opgeruimd (regressie).

16
Q

wat is het vervolgonderzoek na en afwijkend uitstrjiikje?

A

een colposcopie

17
Q

wat doe je bij een colposcopie?

A
  • Bij een colposcopie brengt de gynaecoloog een spreider (ook wel (eendenbek)speculum genoemd) in de vagina, net als bij het maken van een uitstrijkje.
  • Dan wordt met een vergrootglas, een colposcoop de baarmoederhals bekeken. Om meer details te kunnen zien, brengt de gynaecoloog één of meerdere kleurstoffen op de baarmoederhals aan: azijnzuur en/of een jodiumhoudende kleurstof.
  • Als de transformatiezone voldoende te overzien is, maakt de gynaecoloog dan een visuele inschatting van de aanwezigheid en de graad van de CIN laesie. Afhankelijk van deze inschatting is weefselonderzoek hiervan belangrijk.
  • De keuze kan gemaakt worden om een biopt te nemen van deze afwijking (zonder verdoving) of er kan gekozen worden voor een verwijdering van het gehele gebied, een lisexcisie (LLETZ).
18
Q

Hoe groot is de kans op complicaties bij het zwanger worden en zwanger zijn bij een lisexcisie?

A

geen tot nauwelijks kans op complicaties. Dit verhoogt wel de kans op een vroeggeboorte (RR 1.6). Het is dan wel aan te bevelen een zwangerschap door een gynaecoloog in de tweede lijn te laten controleren.

19
Q

wat gebeurt er bij een conisatie?

A
  • mesje ipv thermische lis
  • patholoog kan snijranden van het preparaat beoordelen
  • wordt verricht onder ruggenprik of algehele anesthesie
  • meer zekerheid over radicaltiteit van de ingreep
  • in het algemeen is met deze ingreep het afwijkende weefsel voldoende verwijderd
20
Q

is een bandje noodzakelijk om te plaatsen na conisatie om vroeggeboorte tegen te gaan?

A
  • Nee, in principe is het plaatsen van een bandje niet noodzakelijk, maar een gynaecoloog in de tweede lijn moet wel de baarmoederhalslengte controleren
  • Nee, in principe is het plaatsen van een bandje niet nodig, maar bij verkorting van de baarmoederhals kan dit wel een optie zijn
  • Bij herhaalde extreme vroeggeboortes na een conisatie bestaat er een indicatie voor het plaatsen van een versterkend bandje
21
Q

wat verbind het lig. latum uteri en lig. ovarii propium?

A

latum doet verbinding tussen uterus en de adnexa
ovarii doet ovaria met de uterus verbinden

22
Q

wat is een inwendige spildraai?

A

verloopt op een passieve manier waarbij de foetus met het achterhoofd tegen het os pubis aankomt. hierbij kijkt het aangezicht richting de anus.

23
Q

wat is de uitwendige spildraai?

A

hoofd van de feotus is buiten de baarmoeder en het hoofd is kwartslag naar links of rechts gedraaid

24
Q

wat is een sterrenkijker?

A

achterhoofd wijst richting het rectum

25
Q

wat is de Hodge-classificatie?

A

1 = kind bij bekkeningang
2 = aan de onderrand van de symfyse
3 = spina ischiadica
4 = kind bijna geboren (in de vagina)

26
Q

Waaruit bestaat de vruchtzak?

A

Vruchtzak bestaat uit twee lagen: amnion en chorion. Een deel van het chorion heeft zich verder ontwikkeld en dit is de placenta geworden. op het chorion eindigen de v. en a. umbilicales

27
Q

Waaruit bestaat de placenta?

A

Placenta bestaat uit lobben en dit noem je cotyledonen. Dit kan bij de bevalling een rol spelen als een eenheid achterblijft of er al uitvalt. De septa zorgen voor verschillende cotyledonen. Vanaf de foetale zeide is de placenta mooi glad en zie je ook de vertakkingen van de v/a umbilicales. De navelstreng hoeft niet mooi in het midden zitten, sommige plekken zijn minder gunstig.

28
Q

Wat vormt de grens tussen het maternale en het foetale bloed?

A

Syncytiotrofoblast vormt de grens tussen het maternale en foetaal bloed. Zit dus op de grens van de intervilleuze ruimte.

29
Q

Hoe kun je syncytioblasten kleuren?

A

Je kunt kleuren voor HCG dit wordt geproduceerd door syncytiotrofoblasten:

30
Q

Het foetale oppervlak van een placenta is na de geboorte glad. Welk vlies bedekt de placenta aan foetale zijde?

A

amnion

31
Q

wat is decidua weefsel?

A

De decidua is het gemodificeerde baarmoederslijmvlies (endometrium) dat zich vormt ter voorbereiding op zwangerschap. dit wordt gevormd onder progesteron en is noodzakelijk voor de innesteling.
De structuur van de decidua bestaat uit drie delen: de decidua basalis, die communiceert met de trofoblast, de decidua capsularis, die het embryo omsluit, en de decidua parietalis, die samen met de capsularis samensmelt rond de vierde maand van de zwangerschap.

32
Q

Met welke kleuring kleur je zowel syncytio- en cytotrofoblasten aan?

A

ker8

33
Q

wat zorgt voor een scheiding in de bloed-placenta barrière?

A

syncytiotrofoblast

34
Q

Wanneer komt de uteroplacentaire circulatie op gang?

A

De uteroplacentaire circulatie komt echter pas later op gang: na de 9-11de zwangerschapsweek. Tot die tijd worden de spiraalarteriën afgesloten door extravilleuze cytotrofoblast proppen