TENTAMEN open Flashcards

1
Q

Een onderzoekster wil de rol van het HoxA10 in de embryonale ontwikkeling onderzoeken. Zij heeft een genetisch gemodificeerde muis
gemaakt (HoxA10 knock-out muis). Bij deze muis is het HoXA10 gen uitgeschakeld. Tot haar teleurstelling ontwikkelt de HoxA10 knockout
muis geen aangeboren afwijkingen.
Beschrijf in één zin wat is de meest waarschijnlijke verklaring is voor het ontbreken van aangeboren afwijkingen bij deze
knock-out muis. (2p)

A

De functie van het HoxA10 gen wordt grotendeels overgenomen door homologe Hox genen, namelijk HoxC10 en Hoxd10 (2p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lees onderstaande casus.
Een 35-jarige zwangere bevalt na een ongecompliceerde zwangerschap van een zoon van 3000 gram. Haar BMI is 35. Zij had een twintig
weken echo laten verrichten door een echoscopiste in een prenataal screeningcentrum. Deze echo liet géén aanwijzingen zien voor foetale
structurele afwijkingen, maar er werd aangegeven dat de beeldvorming matig was vanwege obesitas. Het kind wordt na geboorte snel geel
en krijgt convulsies op de tweede levensdag. Een MRI toont ernstige cerebrale afwijkingen, met name calcificaties. Serologische onderzoek
toont een actieve toxoplasmose infectie. Het kind wordt behandeld, maar zal ernstig meervoudig gehandicapt blijven.
Patiënte neemt een letselschadeadvocaat in de arm. De advocaat vraagt zich allereerst af of de afwijking ‘gemist’ is bij de twintig weken
echo. Ook wordt er een second opinion c.q. revisie van de beelden van de twintig weken echo aangevraagd in een centrum voor prenatale
diagnostiek. Het expertiserapport vermeldt dat de vereiste standaardbeelden, die beoordeeld en opgeslagen dienen te worden bij de 20
weken echo aanwezig zijn, maar dat deze van matige kwaliteit zijn. Er zijn géén afwijkingen te zien op deze standaardbeelden.
Mevrouw klaagt de echoscopist aan vanwege het feit dat ze deze ernstige intracerebrale afwijking niet heeft vastgesteld bij de twintig weken
echo.
Kan de echoscopiste juridisch aansprakelijk worden gesteld voor het niet hebben vastgesteld van deze intracerebrale
afwijkingen? (4p

A

Nee, de echoscopist kan hiervoor niet juridisch aansprakelijk worden gesteld. (1p).
Zij heeft correct gehandeld, omdat:
Op basis van de beschikbare beelden waren er géén aanwijzingen voor deze hersenafwijking (1p)
De kwaliteit van de echobeelden is in het algemeen van mindere kwaliteit als gevolg van minder adequate beeldvorming bij obesitas (1p)
Zij heeft namelijk gehandeld conform de beroepsstandaard: ze heeft namelijk de benodigde standaardopnames beoordeeld en opgeslagen (1pt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je bent huisarts. Een 63-jarige vrouw komt op je spreekuur vanwege een ‘balgevoel’ en een aantal andere klachten. Je onderzoekt haar en
je vindt een achterwandprolaps tot 2 cm voorbij de hymenaal ring.  
Noem drie andere, typische klachten bij patiënte die passen bij deze bevinding uit het lichamelijk onderzoek. (3p

A

seksuele problemen, defaecatie problemen, urineprobleme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Leg in maximaal 60 woorden uit wat genomic imprinting is en hoe dit leidt tot ziekte. (2p)
  2. Noem één voorbeeld van een imprintingsstoornis. (1p) 
A

Een antwoord in de strekking van: Het proces waarbij een gen al dan niet tot expressie (of uitdrukking, actief is) komt (of wordt uitgezet) (1p), afhankelijk
van of het paternaal (van vader) of maternaal (van moeder) is overgeërfd.  (1p)
Voorbeelden: Beckwith-Wiedemann syndroom, Silver-Russel, Prader-Willi, Angelman, Temple, Kagami-Ogata, transiente neonatale diabetes,
pseudohyperparathyreoidie (GNAS), multilocus imprintingsstoornis. (lijst is niet uitputtend, aan de examinator om andere imprintingsvoorbeelden ook
goed te keuren).

werkingsmechanisme is dan mater of pater heeft een mutatie en aan de hand van of de mutatie tot wxpressie gebracht wordt je ziek of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Je bent verloskundige. Een 32-jarige vrouw, 30 weken zwanger, bezoekt je spreekuur en klaagt over toenemende harde buiken. De
zwangerschapsduur is zeker, aangezien zij in het eerste trimester een termijnbepaling heeft laten uitvoeren. Bij lichamelijk onderzoek vind je
een grotere uterus dan verwacht, deze past bij 35 weken zwangerschapsduur. Je maakt een echo en er blijkt sprake te zijn van een
polyhydramnion.
Noem vier oorzaken van een polyhydramnion in het derde trimester van de zwangerschap? (4p)

A
  1. Polyurie bij slecht of niet gereguleerde diabetes gravidarum
  2. Slikstoornis van de foetus door een neurologische aandoening (bij voorbeeld anencephalie)
  3. Retrognatie
  4. Obstruerend proces in de halsregio (b.v. struma, mondbodemtumor)
  5. Duodenum atresie
  6. Oesophagus atresie
  7. Skelet dysplasie met een smalle thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lees onderstaande casus.
Je bent gynaecoloog in een academisch ziekenhuis. Op je spreekuur komt een 33-jarige vrouw voor de eerste zwangerschapscontrole. Zij is
drie jaar geleden bevallen van een zoon in een tweedelijns ziekenhuis. Haar zwangerschap werd gecompliceerd door een polyhydramnion
en verminderd leven voelen. De 20 weken echo toonde destijds géén afwijkingen. Bij de geboorte was er sprake van een slap kind, met
sterk insufficiënte ademhalingsbewegingen. Het lukte de dienstdoende klinisch verloskundige en de gynaecoloog niet om het kind noninvasief
te beademen. Ook lukte het de opgeroepen kinderarts niet om het kind te intuberen. Het kind overleed aan een postnatale asfyxie.
Na uitvoerige analyse bleek er sprake van een congenitale vorm van de ziekte van Steinert (er was sprake van een volledige mutatie van
het DMPK gen met een sterk verlengde repeatlengte van 1200 repeats (CTG repeat UTR van het DMPK gen). Mevrouw bleek toen al enige
jaren een milde spierzwakte te hebben en heeft ook klachten van chronische vermoeidheid. Zij bleek na genetisch onderzoek eveneens
aangedaan met de ziekte van Steinert, zij het in een mildere vorm (een volledige mutatie van het DMPK gen met een verlengde
repeatlengte van 230 repeats). De herhalingskans voor deze mevrouw op een kind met de ernstige vorm van de zieke van Steinert, zoals bij
haar eerste kind, wordt geschat op 40 – 50 %.
Bij echoscopisch onderzoek vind je een intacte, intra-uteriene éénlingzwangerschap, van acht weken amenorroe.
Zij geeft aan prenatale diagnostiek naar de ziekte van Steinert te wensen. Zij geeft daarnaast aan de zwangerschap af te willen breken als
de foetus met zekerheid aangedaan is met deze ernstige vorm van de ziekte van Steinert.
Twee vormen van prenatale diagnostiek zijn:
1. invasieve prenatale diagnostiek (een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie)
2. geavanceerd ultrageluidsonderzoek
Geef aan deze zwangere vrouw aan voor welke vorm van prenatale diagnostiek: invasieve prenatale diagnostiek of
geavanceerd ultrageluidsonderzoek, zij wel in aanmerking komt (1p) en voor welke vorm zij niet in aanmerking komt
(1p). Motiveer je antwoord in maximaal 100 woorden (1p per goede motivatie

A
  1. Mevrouw komt wel in aanmerking voor invasieve prenatale diagnostiek (een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie (1p). Alleen met genetisch
    onderzoek kan met zekerheid de ernstige vorm van de ziekte van Steinert worden uitgesloten (1p).
  2. Mevr. komt niet in aanmerking voor geavanceerd ultrageluidsonderzoek (1p). Dit onderzoek kan weliswaar het bewegingspatroon van de foetus en de
    hoeveelheid vruchtwater goed beoordelen maar geeft geen zekere diagnose van de ernstige vorm van de ziekte van Steinert, de differentiaal diagnose
    is dan veel breder (1p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Genetische variatie kan op verschillende manieren optreden. In sommige gevallen leidt deze variatie tot ziekte.
Noem vier vormen/mechanismen van genetische variatie die kunnen leiden tot ziekte? (4p)

A

Afwezigheid van een deel van het genetische materiaal (deletie)
Teveel aan genetisch materiaal (duplicatie/gain)
Disruptie van de structuur van een gen (translocatie, inversie, insertie)
Verandering aminozuurvolgorde (missense, frame-shift, STOP codon)
Verlies van (een deel van) de functie van het eiwit/gen (loss of functie)
Gain of functie effect: wanneer een afwijkend eiwit een extra (sterke) functie krijgt
Dominant negatief effect: wanneer een afwijkend eiwit de correcte eiwitten verstoort in hun functe
Veranderde stabiliteit van RNA (bv nonsense mediated decay)
Effect op splicing, waardoor er een afwijkend RNA en/of eiwit wordt gevormd
Repeat expansies (toxiciteit en/of loss of functie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een 31-jarige zwangere vrouw wordt verwezen naar de polikliniek prenatale diagnostiek voor geavanceerd ultrageluidsonderzoek vanwege
een ‘vochtophoping rondom de foetus’. De zwangerschapsduur is 30 weken. Deze bevinding werd opgemerkt tijdens een groeiecho
vanwege een positieve discongruentie. Zij heeft prenatale screening laten uitvoeren (de NIPT en het eerste - en tweede trimester SEO), bij
al deze onderzoeken zijn geen afwijkingen gevonden. Mevr. is werkzaam op een kinderopvang. Daar is een aantal weken geleden de vijfde
ziekte (parvo B19 infectie) geconstateerd bij verschillende kinderen.
Bij geavanceerd ultrageluidsonderzoek type 2 (GUO2) wordt een foetus gezien met ascites, een hydrothorax en fors huidoedeem. Deze trias
noemen we een hydrops foetalis. Er is ook sprake van een verhoogde bloedstroomsnelheid in de foetale a. cerebri media, deze bevinding
past bij een foetale anemie. Daarnaast is er sprake van een polyhydramnion. Het foetale hartritme is normaal.
1. Noem twee mogelijke oorzaken van de hydrops foetalis. (2p)
2. Noem twee diagnostische onderzoeken die je gaan helpen bij het stellen van de oorzakelijke diagnose. (2p)

A
    • Genetische aandoeningen (voorbeelden zijn ook goed, te denken valt aan turnersyndroom, del/dup syndromen of een recessieve
      aandoening) (1p)
    • Foetale infectie (b.v. parvo B19, CMV, toxoplasmose) (1p)
    • Bloedgroepanatagonisme (bv. RhD antagonisme, Kell antagonisme). (1p) (Maximaal 2 punten totaal)
  1. Amniocentese voor genetisch onderzoek. (1p) = vruchtwaterpunctie
    - Infectieserologie bij de moeder voor seroconversie, indien er seroconversie is opgetreden, dient vruchtwater nagekeken worden m.b.v. een
    PCR gericht op het genoom van de infectie waarvoor een seroconversie is gevonden (1p) (direct PCR naar infectieziekten in vruchtwater
    kan ook goed gerekend worden) .
    - Antistofbepaling bij moeder gericht op bloedgroepantagonisme (1p) (Maximaal 2 punten totaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent gynaecoloog en behandelt een 35-jarige patiënte. Op 20-jarige leeftijd is haar rechter adnex verwijderd vanwege een grote dermoïd
cyste. Recent heeft zij een steeldraai van het linker adnex doorgemaakt. Bij laparoscopie bleek dat het adnex na terugdraaien niet meer
vitaal was: dit adnex is verwijderd. Zij heeft twee kinderen en beschouwde haar gezin al als voltooid.
Zij heeft veel last van opvliegers. Je stelt HST (hormoon substitutie therapie) voor.
1. Uit welke twee hormonen moet deze HST bestaan? (2p)
2. Welke functie hebben deze twee hormonen in het gebruik van HST? (2p)

A
  1. Oestrogeen en progesteron (2p)
  2. Oestrogeen ter preventie van osteoporose en cardiovasculaire ziekten; progesteron voor endometriumprotectie c.q. preventie van
    endometriumhyperplasie of endometriumcarcinoom (allen goed, 2p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je bent huisarts. Een 45-jarige patiënte heeft last van stress-incontinentie. Zij heeft bekkenbodemtherapie hiervoor gehad, maar dit heeft
weinig geholpen. Zij vraag of er een mogelijkheid bestaat voor een operatieve behandeling. Je verwijst haar daarvoor naar een uroloog.
Geef aan welke afwijking ten grondslag ligt aan stress incontinentie en welke operatieve behandeling vermindering van de
klachten kan geven. (2p)

A

stress incontinentie wordt veroorzaakt door urethrale hypermobiliteit (1p), die wordt opgeheven door het aanbrengen van een mid-urethrale
sling. (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je bent gynaecoloog-oncoloog in een academisch ziekenhuis. Een 67-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege al enige weken bestaand
vaginaal bloedverlies en hematurie. Na uitgebreid onderzoek stel je een cervixcarcinoom vast, FIGO stadium IVa: de tumor is doorgegroeid
naar de blaas. Er zijn geen metastasen op afstand aangetoond. Radiotherapie is de aangewezen methode van behandeling van dit
vergevorderde stadium van een cervixcarcinoom. Radiotherapie is bij deze casus in principe een curatieve behandeling.
Mevrouw vraagt je wat de late termijn bijwerkingen van bestraling van het kleine bekken zijn.
Noem drie organen die gevoelig zijn voor late termijn bijwerkingen van radiotherapie in het kleine bekken en geef aan van
welke bewerkingen er dan sprake is. (3p)

A

Schade van de darm: radiatie enteritis, diarree, bloedverlies, fistels (1p)
- Schade van de blaas: radiatie cystitis, fistels (1p)
- Schade van het vagina-epitheel; korter en stugger wordende vagina, dyspareunie (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je bent huisarts. Een 61-jarige man bezoekt je spreekuur vanwege het feit dat hij niet meer kan klaarkomen. Hij heeft een fijne relatie met
een 12 jaar jongere vrouw. Er is een normaal seksueel verlangen. Hij heeft zich recent ingeschreven in je praktijk en je hebt geen medische
overdracht gekregen van zijn eerdere huisarts.
Ejaculatiestoornissen kunnen een bijwerking zijn van medicijnen.
Noem drie soorten medicijnen die ejaculatiestoornissen als bijwerking kennen. (2p)

A
  1. Gosereline (GnRH-agonist)
  2. Alpha-blokkers (Alfuzosine, Tamsulosine).
    3.Selective Serotonine Re-uptake Inhibitor (SSRI)
    PM merknamen mogen goedgekeurd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De menopauze heeft invloed op het seksueel functioneren van een vrouw. Vaak wordt aangegeven dat deze invloed negatief is (minder zin,
lubricatieproblemen, dyspareunie), maar de invloed kan ook positief zijn.
Noem de drie verschillende patronen in hormonale veranderingen die vóór kunnen komen ná de menopauze en wat hun
specifieke invloed op het seksuele functioneren is. (3p)

A
  1. door verlaging androgenen met als gevolg minder zin in seks (1p)
  2. door verlaging oestrogenen treedt ook een verlaging van SHBG op -> verhoging bio-available androgenen -> meer zin in seks (1p)
  3. door verlaging oestrogenen -> overgangsklachten (b.v. opvliegers) -> minder zin in seks (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je bent gynaecoloog. Je spreekt een 31-jarige vrouw met een oligomenorroe en een sinds één jaar onvervulde kinderwens. Zij heeft drie
vaginale bloedingen per jaar die zij zelf interpreteert als menstruaties. Op basis van het echobeeld van haar ovaria en haar cyclusstoornis
heb je de diagnose PCOS gesteld. Je stelt ovulatie-inductie met Clomid (clomiphene citraat) voor.
Beschrijf in drie stappen de werking van Clomid. (3p)

A

De ovulatie-inducerende werking berust op de stimulering van de afgifte van FSH en LH uit de hypofyse (1p), waarschijnlijk door remming
van de negatieve terugkoppeling van oestrogeen op de hypofyse en de hypothalamus (1p). De toename van FSH en LH stimuleert de
follikelgroei en resulteert uiteindelijk in een ovulatie (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voor de pre- en postnatale genetische diagnostiek zijn de laatste jaren steeds meer nieuwe diagnostische onderzoeken ter beschikking
gekomen. Rond 2015 is de karyotypering binnen de prenatale (genetische) diagnostiek grotendeels vervangen door een SNP array.
Geef twee verschillen aan tussen karyotypering en SNP-array. (2p)

A
  1. Karyotypering heeft gekweekte levende cellen nodig voor het verkrijgen van DNA en SNP-array is gebaseerd op DNA-onderzoek dat je
    direct uit het afgenomen materiaal kunt isoleren; het kweken van cellen duurt veel langer dan direct DNA isoleren.
  2. Karyotypering is een visueel microscopisch onderzoek en SNP-array is een moleculair genetisch onderzoek (de resultaten worden
    uiteindelijk wel visueel digitaal weergegeven)
  3. SNP-array is een kwantitatief onderzoek. Te veel of te weinig chromosoommateriaal kan gezien worden, maar een gebalanceerde
    translocatie niet. Karyotypering kan wel gebalanceerde translocaties opsporen.
  4. SNP-array is een kwantitatief onderzoek. De positie in een chromosoom van te veel of te weinig chromosoommateriaal kan niet gezien
    worden. (voorbeeld: losse trisomie 21 vs. een Robertsoniaanse translocatie)?
  5. Het oplossende vermogen van de SNP-array is veel groter dan van karyotypering. Bepaalde microdeleties of micro-duplicaties kunnen
    met karyotypering niet gezien worden. (het woord microdeletie betekent dat de deletie ‘submicroscopisch’ is, m.a.w. kleiner dan met de
    microscoop gezien kan worden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je bent klinisch geneticus. Een ouderpaar bezoekt je spreekuur voor genetisch onderzoek bij hun dochter Yildiz. Bij Yildiz is recent door de
kinderneuroloog een ernstige epileptische encefalopathie vastgesteld. Na de geboorte was zij slap en had zij apneu’s. Het echtpaar is
consanguin: zij zijn volle neef en nicht.
Je vermoedt dat er sprake is van een autosomaal recessieve aandoening en laat een WES (whole exome sequencing) onderzoek
verrichten. Bij het WES onderzoek worden beide ouders ook geanalyseerd (trio-analyse), maar de vader heeft aangegeven dat hij niet de
uitslag van zijn onderzoek wil vernemen. Er blijkt sprake van een glycine encephalopathie bij dochter Yildiz, een autosomaal recessieve
aandoening. Tevens wordt als bijvangst dragerschap van het Zellweger syndroom aangetoond bij de moeder. Het Zellweger syndroom is
een autosomaal recessieve aandoening. De dragerschapsfrequentie in de algemene populatie is 1/100.
Moeder is draagster van glycine encephalopathie. Trio analyse bevestigt de consanguiniteit van het ouderpaar
Beide aandoeningen zijn voor zover hen bekend niet eerder voorgekomen in hun families.
1. Wat is de kans dat hun volgende kind ook aangedaan zal zijn met een glycine encephalopathie? (1p)
2. Wat is de kans dat beide ouders drager zijn van Zellweger syndroom? (1p)
3. Wat is dan de kans dat de zus van deze moeder een kind krijgt met Zellweger syndroom, als zij niet consanguin is met haar
partner? (1p)

A

25%
12,5%
1/800 of 0,125%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De ontsluiting vordert vlot. Plotseling begint mevr. fors vaginaal bloed te verliezen en zij wordt onwel. De bloeddruk is zeer laag: 60 / 30 mm
Hg. Bij inwendig onderzoek is er sprake van een diep ingedaald hoofd, iets voorbij het derde vlak van Hodge. Er is volledige ontsluiting. De
pijlnaad staat verticaal. Het CTG laat het volgende patroon zien (zie afbeelding): er is sprake van een langdurige foetale bradycardie en een
toename in de frequentie van de weeën. Je besluit dat je met spoed het kind geboren wil laten worden.
Op welke wijze zou je dat willen doen? Noem twee redenen waarom je kiest voor deze manier van bevallen.

A

Vacuümextractie (goed alternatief is: een forcipale extractie (pijlnaad verticaal), fout alternatief is een keizersnede) (2p)
Uitleg: indaling voorbij het derde vlak van Hodge en volledige ontsluiting zijn voorwaardelijk voor het kunnen verrichten van een vacuüm
extractie (2p); een vacuüm extractie bij deze obstetrische noodsituatie is veel sneller verricht dan een keizersnede (2p).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mevr. krijgt koorts in het kraambed en ontwikkelt een zeer ernstig sepsis beeld. Zij wordt opgenomen op de intensive care en overlijdt aan
een multi-orgaanfalen, ondanks maximale IC behandeling en een uterusextirpatie op de tiende dag van het kraambed. Lochia - en
bloedkweken tonen een groep A streptococ.
Leg uit waarom je deze sterfte zo classificeert.

A

het betreft een direct gevolg van complicaties (infectie) in het kraambed (2 pt) (complicaties van de zwangerschap kan ook goed gerekend
worden: sterfte aan kraambedpathologie is ook zwangerschap gerelateerde sterfte).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Je bent de dienstdoende gynaecoloog. Je neemt mevrouw op de Obstetric High Care Unit. Je verlaagt haar bloeddruk en stelt haar voor om
haar corticosteroïden te geven.
A. Wat is het effect van corticosteroïden op de foetus?
B. Waarom wil je corticosteroïden op dit moment geven?

A

A. Effect is: stressreactie daardoor bevordering van de foetale longrijping (1p).
B. Je verwacht dat de bevalling vanwege het ernstige moederlijke ziektebeeld voor 34 weken (vroeg prematuur) zal plaatsvinden. Bij een
premature bevalling geeft dat de neonaat betere kansen (2p).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Je bent huisarts. Een 19 jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege een zwangerschap. Het is haar eerste zwangerschap. Het is een
ongeplande, maar gewenste zwangerschap van een jongen die ze ontmoette tijdens een date. Er is geen relatie met deze jongen en ze
willen elkaar ook niet meer zien. Ze kwam er al snel achter dat ze zwanger was toen haar menstruatie uitbleef. Ze is gezond en heeft een
licht verstandelijke beperking (IQ < 70). Ze heeft een ambulante begeleider. Haar ouders hebben haar op straat gezet toen ze vernamen
van de zwangerschap. Zij slaapt nu tijdelijk op de bank bij een vriendin in Rotterdam. Noem vier factoren uit deze casus die maken dat zij een kwetsbare zwangere is?

A

licht verstandelijke beperking, alleenstaand ouderschap, tienerzwangerschap, onzekere woonsituatie, ongeplande zwangerschap,
ontbrekende steun van haar ouders. (4p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Mevrouw geeft aan dat zij de zwangerschap wil laten afbreken. Haar behandelend gynaecoloog geeft aan dat dat onder specifieke
omstandigheden kan, ondanks het feit dat de Abortuswet aangeeft dat dit na 24 weken zwangerschapsduur wettelijk niet meer mogelijk is:
late zwangerschapsafbrekingen zijn derhalve strafbare handelingen.
Leg uit hoe honorering van dit abortusverzoek tot stand komt; geef aan wat de rol van het OM (Openbaar Ministerie, in 2023)
in deze is.

A

Antwoordmodel (4p): Het OM kan beslissen om niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan als voldaan wordt aan de
zorgvuldigheidseisen. Een trisomie 18 valt onder categorie 1 late zwangerschapsafbreking. Een multidisciplinair team, bestaande uit
deskundigen, maakt vóór een afbreking een beoordeling: als er sprake is van een aandoening die valt onder categorie 1, de zwangere zelf
een verzoek indient voor een zwangerschapsafbreking en als voldaan is aan de zorgvuldigheidseisen dan zal geen vervolging plaatsvinden
van patiënte of de hulpverlener door het OM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Mevrouw geeft aan géén vruchtwaterpunctie te willen. Zij is bang voor een miskraam door een vruchtwaterpunctie en vindt een
vruchtwaterpunctie overbodig, omdat ze een normale NIPT uitslag had.
Bij 33 weken zwangerschapsduur is er sprake van een ernstige foetale groeivertraging, een polyhydramnion en een ontbrekende
maagvulling. Een vruchtwaterpunctie wordt wederom aangeboden en mevrouw laat deze nu verrichten. Het array onderzoek van het DNA in
het vruchtwater toont een hooggradig mozaïek trisomie 18. De labspecialist klinische genetica laat een heranalyse van de eerdere NIPT
verrichten en laat ook een nieuwe NIPT doen bij de huidige zwangerschapsduur. Ook deze NIPT uitslagen zijn niet afwijkend.
Leg uit waarom er een verschil is tussen de NIPT uitslag en de array uitslag in deze casus.

A

Antwoordmodel: De NIPT uitslag test vrij placentair DNA in de moederlijke bloedsomloop, een array test DNA van de foetus. Placentair DNA
laat niet per definitie eenzelfde patroon zien / kan anders zijn dan het foetale DNA.
Alternatief voor deel antwoord twee: er is sprake van een confined fetal mosaisicm.
Niet goed: NIPT is mislukt of fout negatief (fout negatief is de NIPT namelijk niet: de NIPT is dusdanig sensitief dat in principe geen trisomie
(van de placenta) gemist wordt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoem deze twee oorzaken en leg uit hoe beide oorzaken leiden tot het verschil tussen de uitslag van de NIPT en de array.
Gebruik in je antwoord maximaal 120 woorden.

A
  1. Postzygotische mitotische non-disjunctie. In een in origine diploïd embryo en / of placenta kan een cellijn ontstaan met een trisomie. Het
    kan dus zijn dat de foetus een trisomie laat zien, terwijl de placenta diploïd blijft (2p).
  2. Trisomic rescue. Een zygote die oorspronkelijk een trisomie heeft, doordat één van de geslachtscellen (oocyt of spermacel diploïd was)
    kan één van de extra chromosomen verliezen / uitstoten. Een deel van de ontwikkelde weefsels heeft dan een (volledige of mozaïek)
    trisomie en een deel heeft een diploïd patroon. In deze casus is er sprake van een placenta met een diploïd / normaal patroon en een
    foetus met een trisomie (2p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Je bent huisarts. Een 42 jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege onregelmatig bloedverlies en contactbloedingen. Deze klachten ervaart
zij sinds een half jaar. Zij gebruikt een Mirena spiraal sinds twee jaar. Zij heeft een vaste partner sinds vijf jaar.
1. Welke drie onderzoeken zou je willen verrichten bij deze klachten?
2. Geef bij iedere onderzoek een voorbeeld van een afwijking die je wil uitsluiten

A

Speculumonderzoek voor inspectie van de baarmoederhals: cervicale poliepen, ectropion, cervixdysplasie en cervixcarcinoom,
cervicitis.
2. PAP smear (of uitstrijkje/cytologie, alleen hPV is niet voldoende!): cervixdysplasie en cervixcarcinoom.
3. Echo: positie spiraal, intracavitaire myomen, poliepen.
4. Infectie onderzoek: chlamydia (en gonorroe) PCR (alleen gonorroe is niet goed, soa is ook niet goed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Binnen de seksuologie bestaan verschillende theoretische modellen over de werking van seksualiteit. Het incentive motivation model geeft
weer hoe ‘zin in seks’ werkt.
A. Wat is het belangrijkste uitgangspunt van het incentive motivation model?
B. Geef twee voorwaarden aan die volgens dit model nodig zijn voor zin en opwinding

A

Uitgangspunt (1 punt): je hebt zin omdat je seks hebt (m.a.w. zin in seks wordt opgewekt als er seksuele prikkels zijn)
Voorwaarden (2 punten):
1. intact seksueel systeem
2. stimuli met seksuele betekenis
3. geschikte omstandigheden (mogelijkheid tot seksuele activiteit)

26
Q

Je bent AIOS gynaecologie. Een 42 jarige zwangere bezoekt je spreekuur naar aanleiding van een afwijkende uitslag van de NIPT. Ze heeft
er lang over getwijfeld of ze een NIPT wilde laten verrichten en heeft deze uiteindelijk bij 18 weken zwangerschapsduur laten uitvoeren. Er
werd een trisomie 13 aangetoond met de NIPT. Een trisomie 13 past bij het patausyndroom, dat gekenmerkt wordt door ernstige
ontwikkelingsstoornissen, lichamelijke afwijkingen en een zeer beperkte levensverwachting. Je legt uit dat de kans dat de foetus de trisomie
13 heeft 54% is. De zwangerschapsduur is inmiddels tot 20 weken gevorderd.
1. Leg uit waarom niet bij iedere foetus sprake van een trisomie 13, wanneer de NIPT een trisomie 13 aangeeft? (1p)
2. Welke biologisch mechanisme is daar de oorzaak van? (1p)
3. Geef aan welke prenatale test nodig is om tot een definitieve diagnose van een trisomie 13 bij de foetus te komen. (1p)

A
  1. Er kan sprake zijn van een CPM (confined placental mosaicism) (1p), waarbij de chromosomale afwijking beperkt blijft tot
    de placenta en niet bij de foetus wordt teruggevonden (1p terminologie CPM hoef niet genoemd te worden, beschrijving van
    het fenomeen is voldoende).
  2. Het biologisch mechanisme heet ‘trisomic rescue’ (1p)
  3. Een vruchtwaterpunctie (een vlokkentest is niet goed, dan doen we als regel maar tot 14 w. zwangerschapsduur). (1p)
27
Q

Tijdens de periconceptionele periode wordt bijna alle epigenetische informatie verwijderd om het nieuwe leven en de embryonale
ontwikkeling in goede banen te leiden.
Geïmprinte genen en hun regulerende elementen krijgen een speciale behandeling tijdens dit proces.
1. Leg uit wanneer de imprints op deze specifieke genen worden geplaatst. (1p)
2. Wat gebeurt er met deze imprints ná de bevruchting. (1p)
3. Wat is het gevolg van dit proces ná de bevruchting? (1p)

A
  1. Genomische imprints worden aangebracht op specifieke plekken in het genoom tijdens de oögenese en de spermatogenese. (1p)
  2. Na de bevruchting worden deze imprints, in tegenstelling tot veel andere epigenetische informatie, niet verwijderd. (1p)
  3. Op deze manier kan later tijdens de embryonale en de postnatale ontwikkeling en het verdere leven de exclusieve paternale of maternale
    expressie van geïmprinte genen aangestuurd worden. (1p)
28
Q

Je bent gynaecoloog in een tweedelijns ziekenhuis. Een 35-jarige zwangere vrouw bezoekt je zwangerenspreekuur voor de tweede
zwangerschapscontrole. Ze vertelt je dat er een pretecho is gedaan en dat ze zwanger is van een jongen. Je neemt een uitgebreide
familieanamnese af. Zij geeft hierbij aan dat twee ooms, broers van haar moeder, lijden aan een ernstige vorm van hemofilie A. Deze
diagnose is gesteld op een Factor VIII gehalte < 1%, genetisch onderzoek naar de oorzakelijk mutatie is bij hen beiden nooit verricht. Één
oom heeft bij de geboorte een hersenbloeding gehad en is daardoor ernstig meervoudig gehandicapt. Haar andere aangedane oom heeft
ondanks behandeling met recombinant factor VIII regelmatig gewrichtsbloedingen. Haar moeder heeft ook eens verteld dat haar oudoom (de
broer van de moeder van haar moeder) op jonge leeftijd is overleden aan een hersenbloeding na een ongelukkige val van zijn fiets en dat
hij ook snel bloedingen had. Zowel de moeder als oma (moeder van de moeder) van de zwangere vrouw hebben bij alle bevallingen veel
bloedverlies gehad.
Je vertelt de zwangere dat op grond van haar familieanamnese er een kans bestaat dat haar ongeboren kind aangedaan is met hemofilie A.
De zwangere geeft aan zich dat nooit gerealiseerd te hebben. Zij geeft aan dat zij haar zwangerschap zou willen afbreken als de foetus is
aangedaan met hemofilie A.
Je bespreekt met mevr. de kans dat haar foetus aangedaan is met hemofilie A en het benodigde diagnostische traject om dit uit te sluiten. Er
zijn maximaal vier diagnostische onderzoeken nodig om hemofilie A uit te sluiten bij haar ongeboren kind.
1. Beschrijf op welke manier hemofilie A overerft. (1p)
2. Wat is de kans dat deze foetus aangedaan is met hemofilie A op grond van de nu bekende informatie? (1p)
3. Licht toe hoe je deze kans heeft berekend. (1p)
4. Welke vier diagnostische onderzoeken bij welke personen moeten (maximaal) verricht worden om met zekerheid uit te
sluiten of haar ongeboren kind lijdt aan hemofilie A? Gebruik in je antwoord maximaal 100 woorden. (1p)

A

Hemofilie A is een X-gebonden recessieve aandoening (1p).
2. De kans is 12,5% dat de foetus aangedaan is met hemofilie A (1p).
3. De moeder van de moeder van deze zwangere zal per definitie de oorzakelijke mutatie hebben, hemofilie A is namelijk een X-gebonden
aandoening. De moeder van de moeder van de zwangere hoeft niet getest te worden. De moeder van de zwangere heeft 50% kans dat
zij de mutatie heeft geërfd van haar moeder. De zwangere zelf heeft dan 25% kans dat zij de mutatie heeft en de foetus heeft 12,5% kans
dat hij hemofilie A heeft (jongens krijgen de ziekte) (1p) [Aangezien er twee ooms aangedaan zijn, is de kans dat er sprake is van een de
novo mutatie bij beide ooms verwaarloosbaar klein].
4. Mutatieanalyse bij één van de aangedane ooms, indien de mutatie aangetoond kan worden: mutatieanalyse bij de moeder van de
zwangere, indien zij draagster is: mutatieanalyse bij de zwangere zelf en als zij ook draagster is: mutatieanalyse van de foetus door
middel van vruchtwateronderzoek. (1p)

29
Q

Je bent huisarts in een middelgrote studentenstad ergens in Nederland. Er komt een 20-jarige vrouw op je spreekuur. Ze heeft een Noord-
Afrikaanse achtergrond, maar is in Nederland geboren. Ze draagt een hoofddoekje, maar zodra ze in je spreekkamer zit, doet ze die
demonstratief af en zie je dat ze kort jongensachtig haar heeft. Ze komt vanwege het verzoek om het plaatsen van een spiraaltje. Ze wil
graag een hormoonspiraal zodat ze niet meer menstrueert. De spiraalplaatsing lukt niet omdat ze veel te gespannen is. Het lukt je al niet om
het speculum in te brengen. Hierop lijkt ze erg in de stress te raken en ze huilt intens. Het blijkt dat ze veel moeite heeft met haar vagina. Ze
is maagd en heeft ook nog nooit tampons ingebracht. Vanuit haar geloofsachtergrond heeft ze de boodschap meegekregen dat ze maagd
moet blijven tot ze getrouwd is, maar ze wil helemaal niet trouwen. Ze twijfelt ook of ze wel op mannen valt. Ze is wel eens verliefd geweest
op een nichtje van haar. Al zegt ze op dit moment ook wel gevoelens te hebben voor een mannelijke medestudent die een master doet in
dezelfde studierichting. Daar is ze van in de war. Ook zegt ze ook haar lichaam heel lelijk te vinden, vooral voor haar borsten schaamt ze
zich. Het liefste zou ze die niet willen. Het blijkt dat ze genderdysfore gevoelens heeft.
Welke drie kenmerken van deze patiënte maakt dat je extra alert bent op stemmingsproblemen en suïcidaliteit bij haar? (3p)

A

Religieuze achtergrond, niet-Nederlandse achtergrond, genderdysforie, biseksuele gevoelens (3 kenmerken noemen is voldoende).

30
Q

In Kijken in de ziel, de achterblijvers, wordt Luke van der Have geïnterviewd, wiens dochter Marit op haar 21e overleed door euthanasie in
verband met een psychische stoornis. Zij vertelt het volgende over hoe mensen reageerden op de dood van haar dochter:
Luke: “Er waren geen mensen die me belden. Eén oom heeft me een prachtige brief geschreven, en daar heb ik sindsdien weer meer
contact mee. Verder, er was niets meer. Interviewer: “Dat is wel heel droevig.”
Luke: “Ja, je wordt melaats. Je wordt echt melaats.”
Interviewer: “Ik zie wel dat het je heel verdrietig maakt.”
Luke: “Zeker. Zeker. Ik denk dat ik dat een van de moeilijkste dingen vind, naast het verdriet van Marit, dat je uit de weg gegaan wordt. Ze
hebben geen idee.”
De manier waarop Marit is overleden kan mogelijk verklaren waarom mensen in de omgeving moeder Luke niet hebben gesteund, en haar
zelfs uit de weg zijn gegaan.
1. Hoe wordt de manier waarop haar dochter is overleden wel genoemd, gelet op de situatie waarin iemand zelfmoord
pleegt? (1p)
2. Leg uit hoe de manier waarop Marit is overleden mogelijk kan verklaren waarom haar moeder geen steun heeft gekregen
vanuit haar omgeving. (2p)

A
  1. Een gestigmatiseerde dood. Studenten mogen hier ook disenfranchised grief (niet erkende rouw) noemen. (1p)
  2. De omgeving kan vinden dat je niet ‘het recht hebt’ om te rouwen. Het gaat om euthanasie op jonge leeftijd, vanwege een psychiatrische
    stoornis. Mogelijk keuren mensen dat af, vinden ze dat haar dochter nog andere behandelingen had moeten proberen, of dat psychisch
    lijden geen gegronde reden is voor euthanasie. Het zou zelfs kunnen dat mensen vinden dat ze als moeder tekort is geschoten.
    Daarnaast kan ook sociaal ongemak een rol spelen: wat zijn de ‘sociale regels’ als iemand op deze manier haar dochter verliest? Wat moet
    je zeggen/doen? Mag het over de euthanasie gaan? Of moet je de manier van overlijden juist vermijden in dit geval? Omdat mensen het
    ongemakkelijk en ingewikkeld vinden om over te praten, vermijden ze het onderwerp, of gaan ze de nabestaande liever helemaal uit de
    weg. (totaal 2p)
31
Q

Bij in vitro fertilisatie (IVF) worden de embryo’s eerst enige tijd in kweek gehouden voordat ze worden teruggeplaatst in de baarmoeder.
1. Tot welk embryostadium kunnen de embryo’s het beste worden gekweekt om het moment van terugplaatsing zo optimaal
mogelijk te laten zijn? Beargumenteer je antwoord. (2p)
Tijdens deze kweekfase in de zogenoemde embryoscoop worden time-lapse opnames gemaakt om de morfologie van de embryo’s te scoren
en de beste embryo’s te kunnen selecteren (zie afbeelding). In de zygote ontstaan enige tijd na de bevruchting als regel 2 pro-nuclei, maar
soms zijn er ook 3 pro-nuclei zichtbaar.
2. Wat is een waarschijnlijke hypothese als verklaring voor het ontstaan van een embryo met 3 pro-nuclei? (1p)

A
  1. embryo’s kunnen het beste rond het blastocyst stadium c.q. late morula stadium worden teruggeplaatst (1p) omdat dit het meest
    overeenkomt met het moment waarop het embryo normaal gesproken de baarmoeder bereikt (1p)
  2. Een tweede zaadcel heeft het embryo bevrucht of het tweede poollichaampje heeft zich niet goed gevormd waardoor er twee vrouwelijke
    pro-nucleï ontstaan (1p). – beide antwoorden zijn goed, max 1 pt.
32
Q

Je bent ANIOS gynaecologie. Je wordt gebeld door een huisarts die wil overleggen over noodanticonceptie. Een 19-jarige vrouw heeft
onbeschermde coitus gehad op dag 15. Zij is nu op dag 18 van haar cyclus. Haar cyclus is 29 dagen. De huisarts vraagt advies over de
mogelijkheid van “nood-anticonceptie” door middel van een koperspiraal.
1. Beschrijf hoe de anticonceptieve werking van een koperspiraal tot stand komt. (1p)
2. Geef aan binnen hoeveel tijd na een vermeende conceptie het spiraal geplaatst moet worden om een betrouwbare
noodanticonceptie te kunnen bieden. (1p)
3. Geef aan waarom deze tijdslimiet van toepassing is. (1p)

A
  1. Een koperspiraal belemmert of verhindert innesteling of interfereert met het beginnende proces door een steriele ontsteking in het
    endometrium op te wekken en verhindert daarmee een innesteling van het embryo in het endometrium. (1p)
  2. Een koperspiraal dient binnen 5 dagen na een vermeende bevruchting van de eicel geplaatst te worden. (1p)
  3. Na fertilisatie (maximaal 30 uur na de ovulatie) duurt het 4-6 dagen totdat de blastocyste in het cavum uteri aankomt en daar innestelt.
    (1p)
33
Q

Je bent AIOS gynaecologie. In het kader van je opleiding tot gynaecoloog ben je een half jaar werkzaam op de afdeling
voortplantingsgeneeskunde in een academisch ziekenhuis. Je gaat zo een 26 jarige vrouw zien die gaat starten met ovulatie-inductie. Zij
heeft een WHO2-anovulatie op basis van PCOS.
Er zijn drie klinische kenmerken die passen bij de diagnose PCOS (Rotterdam criteria). De diagnose kan gesteld worden als de vrouw
voldoet aan twee van deze drie kenmerken.
Noem de drie klnische kenmerken die passen bij de diagnose PCOS (Rotterdamse criteria). (2p)

A

cyclusstoornis (alternatief: oligomenorroe); meer dan 20 follikels per ovarium, echoscopisch detecteerbaar; klinisch en/of
biochemisch hirsutisme. (2p)

34
Q

Je bent klinisch geneticus. Een 26-jarige vrouw komt op je spreekuur. Je kent haar vader vanwege een erfelijke aandoening. Zij wil zwanger
worden.
Haar vader heeft meerdere para-gangliomen gehad. Dit zijn goedaardige tumoren die uitgaan van de zenuwknopen. Hij blijkt een mutatie
van het SDHD-gen te hebben. Deze mutatie erft autosomaal-dominant over met maternale imprinting.
Zij heeft zelf geen genetisch onderzoek laten doen naar deze mutatie.
Zij wil weten hoe groot de kans is dat haar kinderen deze aandoening zullen krijgen.
1. Wat is de kans dat haar toekomstige kinderen de mutatie van het SDHD-gen zullen hebben? (1p)
2. Hebben kinderen van deze vrouw een verhoogde kans op para-gangliomen als zij deze mutatie hebben geërfd (1p), licht je
antwoord toe (max 100 woorden) (1p).

A
  1. De kans is 25% (1 pt)
  2. Nee, zij hebben geen verhoogde kans op paragangliomen (1 pt): de genmutatie is dan van de moeder geërfd. Dan is er sprake van
    maternale imprinting en komt het afwijkende gen niet tot expressie (1 pt) (NB: als het antwoord ‘nee’ is en de uitleg niet klopt, wordt ook voor
    antwoord ‘nee’ géén punt toegekend).
35
Q

Na een goede nachtrust begin je aan je spreekuur. De 23-jarige mevrouw bezoekt je spreekuur vanwege een amenorroe sinds twaalf
weken. Tot een half jaar geleden gebruikte zij de pil en had ze een normale pilcyclus: een maandelijkse onttrekkingsbloeding in de
stopweek. Zij hanteert inmiddels een ‘natuurlijke anticonceptiemethode’ met behulp van een basale temperatuurcurve (BTC). De eerste drie
maanden na het stoppen had zij iedere maand een menstruatie, wel voelde zij zich depressief in de tweede cyclushelft. Ze heeft inmiddels al
twaalf weken niet meer gemenstrueerd en de BTC heeft geen ‘sprong’ laten zien. Zij heeft driemaal een zwangerschapstest gedaan, de
laatste vanochtend: allen negatief.
Je laat een echo verrichten door de afdeling radiologie. De bevindingen zijn: een iets ingevallen heldere cyste met een gladde, regelmatige
wand van 3.7 cm, dik, tweelagig endometrium, normaal myometrium (zie afbeeldingen).
Pagina 5/48 - GENBA3A1_HER_De levenscyclus_2023-2024 - 55073.3.1
Rechter ovarium
Linker ovarium
Uterus
Wat is de reden voor het uitblijven van de menstruatie van jouw patiënte?
A PCOS
B een persisterend follikel
C Climacterium praecox
D een simpele ovariumcyste
E een extra-uteriene zwangerschap

A

E

  • PCOS zou zichtbaar zijn op de echo en geen hirsutisme etc.
  • er zijn meerdere negatieve zwangerschappen
  • er is een follikel zichtbaar maar een simpele kan niet want waarom is er dan amennoroe.
  • bij een persisterend dominat follikel wordt er constant oestradiol afgegeven. hierdoor ontwikkelen zich geen nieuwe follikels.

je moet het zo zien. er is een follikel die wordt gestimuleerd. deze gaat oestradiol maken maar neit tot een niveau dat er een LH piek ontstaat hierdoor is er geen ovulatie. dus de follikel knapt niet. oestradiol zorgt aan het begin voor het opbouwen van endometrium dit blijft die nu doen. hierdoor is er geen menstruagie

36
Q

Een azoöspermie kan geassocieerd zijn met een hypergonadotroop hypogonadisme of met normogonadotroop
normogonadisme.
Sleep de klinische entiteit uit de rechter kolom naar de kolom met de bijpassende endocrinologische diagnose.
A Azoöspermie met een hypo-gonadotroop
hypogonadisme
B Azoöspermie met een normogonadotroop
normogonadisme
1 Bof orchitis
2 klinefeltersyndroom
3 obstructieve azoöspermie
4 cryptorchisme
5 Congenitale Bilaterale Agenesie van het Vas
Deferens (CBAVD)
6 testiculaire azoöspermie
7 Bilaterale vasectomie
8 Postinfectieuze obstructie van beide epididymis

A

Azoöspermie met een hypo-gonadotroop hypogonadisme
- testiculaire azoöspermie
- Bof orchitis
- cryptorchisme (= indaling van de bal)
- klinefeltersyndroom
Azoöspermie met een normogonadotroop normogonadisme
- Congenitale Bilaterale Agenesie van het Vas Deferens (CBAVD)
- obstructieve azoöspermie
- Postinfectieuze obstructie van beide epididymis
- Bilaterale vasectomie

37
Q

Je bent huisarts. Een stel komt op je spreekuur vanwege een kinderwens. De vrouw is 36 jaar, haar (mannelijke) partner is 43 jaar. Zij zijn
nu vier jaar samen en hebben een actieve kinderwens. Mevrouw heeft op 30-jarige leeftijd een sanerende operatie ondergaan vanwege
ernstige endometriose: beide tubae zijn verwijderd. Zij is verpleeghuisarts in opleiding. Haar partner is gezond, hij heeft een zoon uit een
eerdere relatie.
Na twee IVF pogingen is mevrouw zwanger. Je verwijst haar naar de verloskundige voor de prenatale zorg. Bij 9 weken amenorroe heeft zij
het eerste consult bij de verloskundige. Zij geeft aan gering bloedverlies te hebben en ontzettend misselijk te zijn. De verloskundige maakt
een echo: zij ziet geen vruchtzak, maar er is wel veel rommelig, blazig weefsel in het cavum uteri (zie afbeelding). Ze denkt aan een mola
zwangerschap.
Welk van de onderstaande beweringen over een mola zwangerschap is correct?
A De meeste molazwangerschappen leiden tot een persisterende trofoblasttumor (GTN).
B Een complete molazwangerschap is diploïd.
C De initiële behandeling van een mola zwangerschap is een uterusextirpatie.

A

B

38
Q

Je bent gynaecoloog. Je ziet een 42-jarige vrouw op je spreekuur. Je kent haar van eerdere, niet succesvolle
vruchtbaarheidsbehandelingen. Zij heeft al enige weken buikpijn en sinds enkele dagen uitslag op haar vulva. Zij heeft geen vaste relatie en
heeft de laatste jaren meerdere sekspartners gehad.
Je neemt een chlamydia en gonorroe PCR af. Ze blijkt chlamydia te hebben. Je behandeld haar met antibiotica en adviseert haar om
contact op te nemen met haar voorgaande sekspartners
Welke gebieden, continenten, landen in de wereld worden beschouwd als SOA endemische gebieden?
Let op! Je kunt drie punten scoren op deze vraag.
A Oost-Europa
B Marokko
C Nederland
D Turkije
E Zuid-Amerika
F Noord-Amerika
G Canada
H Suriname

A

A, B, D, E en H

39
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Bij 30 weken zwangerschapsduur wordt een nieuwe GUO2 verricht, omdat er een polyhydramnion werd vastgesteld bij een routine
echoscopisch onderzoek. Het polyhydramnion werd bevestigd. Een OGTT was niet afwijkend. De maagvulling is verminderd. Daarnaast was
er sprake van een bewegingsarmoede en is er, naast de klompvoeten, een dwangstand van de ledematen. Patiënte wenst wederom geen
invasieve prenatale diagnostiek.
De oorzaak van een polyhydramnion kent een brede differentiaal diagnose.
Welk van onderstaande oorzaken van een polyhydramnion is niet waarschijnlijk in deze casus?
Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn.
A foetale slikstoornis
B diabetes gravidarum
C oesophagusatresie
D placentaire insufficiëntie

A

B en D

40
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Je gaat met mevrouw in gesprek. Je legt mevrouw uit dat er een indicatie is voor een bevalling in een academisch ziekenhuis, vanwege de
wens voor de opvang van haar kind door de neonatoloog.
Bij 34 weken zwangerschapsduur bezoekt mevrouw je spreekuur. Ze geeft aan dat ze heel veel pijnlijke contracties van haar baarmoeder
bemerkt en dat zij kortademig is. Je meet een symfyse – fundus afstand van 46 cm. Bij het echo-onderzoek is er sprake van zeer veel
vruchtwater.
Hoe wordt deze bevinding bij het lichamelijk onderzoek genoemd?
A positieve discongruentie
B negatieve discongruentie
C cephalopelviene disproportie
D uterus myomatosus

A

positief betekent dat de hoogte en omvang van de zwangerschapsduur te groot zijn en negatief is juist te klein.

dus A

  • Cephalopelviene disproportie (CPD) is een situatie tijdens de bevalling waarbij de foetus niet door het baringskanaal kan passeren vanwege een mismatch tussen de grootte van het hoofd van de baby (cephalo-) en de grootte van het bekken van de moeder (pelviene).
41
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Drie uur later verricht je opnieuw een inwendig onderzoek. Het inwendig onderzoek laat geen veranderingen zien, het CTG is niet afwijkend
en haar weeën zijn afgenomen.
Wat is je diagnose of wat zijn je diagnoses?
Meerdere antwoorden kunnen mogelijk zijn.
A niet vorderende ontsluiting
B cephalopelviene disproportie
C niet vorderende uitdrijving
D secundaire weeën zwakte

A

A en D

verschil tussen primaire en secundaire weeen zwakte is dat primair vanaf het begin al niet goed is en secundair dan neemt de contractie af

42
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Het slechtnieuwsgesprek verliep goed. Ondanks dat dit je eerste slechtnieuwsgesprek was, ben je niet ontevreden met je vuurdoop. Je
realiseert je wel dat je deze gesprekken de komende jaren vaker zult gaan voeren.
Aan welk risico voor artsen draagt het voeren van slecht-nieuwsgesprekken bij?
A Het frequente voeren van deze gesprekken door artsen zorgt voor een verlaging van hun empathie.
B De emotionele belasting van deze gesprekken zorgt voor een verhoogde kans op een burn-out.
C Door de tijd die ze besteden aan de gesprekken worden artsen minder productief.
D Door de confrontatie met een slechte afloop kunnen artsen gaan hypochonderen.

A

B

43
Q

Je bent verloskundige. Een 36-jarige zwangere vrouw bezoekt je spreekuur voor de intake van haar zwangerschap. Zij is ongepland
zwanger in een nog kortstondige relatie. Ze weet nog niet of ze de zwangerschap wil behouden. Zij gebruikt sinds twee jaar Sertraline, een
SSRI, vanwege een ernstige depressie. Zij is twee jaar onder controle van een psychiater, maar heeft het laatste jaar geen afspraak meer
gemaakt: ze heeft geen depressieve klachten meer, nu ze de medicatie gebruikt. Zij is ongeveer 8 weken zwanger. Ze is bezig met het
stoppen met roken.
Zij ervaart veel stress door deze ongeplande zwangerschap en het feit dat ze nu nog een SSRI gebruikt. Ze vraagt zich af wat de invloed
van haar stress op de foetale ontwikkeling is.
Welke bewering is waar met betrekking tot de invloed van stress op de foetale hersenontwikkeling en het foetale stresssysteem?
A Ernstige stress heeft wel een ongunstige invloed op de foetale hersenontwikkeling, maar geen ongunstige invloed op de
ontwikkeling van het foetale stress-systeem.
B Ernstige stress heeft wel een ongunstige invloed op de foetale hersenontwikkeling en heeft wel een ongunstige invloed op de
ontwikkeling van het foetale stress-systeem.
C Ernstige stress heeft geen ongunstige invloed op de foetale hersenontwikkeling en heeft geen ongunstige invloed op de
ontwikkeling van het foetale stress-systeem.
D Ernstige stress heeft geen een ongunstige invloed op de foetale hersenontwikkeling en heeft wel een ongunstige invloed op de
ontwikkeling van het foetale stress-systeem.

A

B

44
Q

LHBTIQ+ personen ervaren vaker dan hetero personen discriminatie en onbegrip binnen de gezondheidszorg, net als in de rest van de
maatschappij. Voor het opbouwen van een goede arts-patiënt relatie is vooral het opbouwen van een goede vertrouwensband essentieel.
Ook hier geldt: de eerste indruk is cruciaal.
Erik heeft een bilaterale mastectomie laten verrichten, zijn gonaden en baarmoeder zijn nog aanwezig. Hij is sinds twee jaar gestopt met
hormoonbehandelingen en heeft een normale menstruele cyclus.
Er zijn drie stadia in het transitietraject.
In welke fase bevindt Erik zich?
A de diagnostische fase
B de hormoonbehandeling en de ‘real life’ test
C de operatieve fase

A

C

45
Q

Een van de ideeën die in de algemene bevolking leven is dat een hoog percentage van de personen die een transitietraject hebben
doorlopen uiteindelijk spijt krijgt van hun transitietraject.
Hoe hoog is het percentage spijtoptanten bij personen die een transitietraject hebben doorlopen?
A 0 – 0.5 %
B 5 – 10 %
C 20 – 30 %

A

A

46
Q

Je bent huisarts. Een 44-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege ongewenst urineverlies. Zij heeft een Mirena spiraal sinds twee jaar. In
het eerste jaar had zij nog geringe maandelijkse menstruaties, maar sinds één jaar menstrueert zij niet meer. Zij geeft aan dat ze veel last
heeft van opvliegers. Zij heeft twee kinderen, haar bevallingen waren zonder complicaties verlopen. Sinds twee jaar heeft zij een nieuwe
partner. Er is geen kinderwens meer.
Mevrouw geeft aan dat zij bij aandrang scheutjes urine verliest en het haar vaak niet lukt om op tijd het toilet te halen als zij aandrang heeft.
Je laat haar een mictiedagboek invullen voor twee achtereenvolgende dagen.
Welke informatie elementen kunnen uit een mictiedagboek gehaald worden?
A maximale blaasinhoud
B de mictiefrequentie in de nacht (nycturie)
C de totale urine productie per 24 uur
D het minimale urine verlies
E de totale mictiefrequentie per 24 uur

A

A, B, C en D

47
Q

Je bent huisarts. Een 44-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege ongewenst urineverlies. Zij heeft een Mirena spiraal sinds twee jaar. In
het eerste jaar had zij nog geringe maandelijkse menstruaties, maar sinds één jaar menstrueert zij niet meer. Zij geeft aan dat ze veel last
heeft van opvliegers. Zij heeft twee kinderen, haar bevallingen waren zonder complicaties verlopen. Sinds twee jaar heeft zij een nieuwe
partner. Er is geen kinderwens meer.
Mevrouw geeft aan na te gaan denken over je behandelingsvoorstellen. Zij geeft eveneens aan dat ze in toenemende mate last heeft van
haar opvliegers. Daarnaast heeft zij last van vaginale droogheid en dyspareunie. Dit heeft een behoorlijke negatieve neerslag op de relatie
met haar partner. Er komt geen borstkanker voor in haar familie.
Je stelt haar voor om ‘hormonen’ voor te schrijven.
Welk van onderstaande handelingsopties is het meest passend bij de behandeling van jouw patiënte?
A orale anticonceptie
B vaginaal, lokaal toegediende oestrogenen
C spiraal verwijderen
D continue hormonale substitutie therapie met alléén oestrogenen
E sequentiële hormonale substitutie therapie met continue oestrogenen én maandelijkse progestagenen

A

D

48
Q

Een 35-jarige vrouw en haar mannelijke partner hebben sinds zeven maanden een onvervulde kinderwens. Na een bedrijfsfeestje, waar de
alcohol ruim vloeide, heeft zij onvrijwillige seks gehad met een andere man. Een paar uur voorafgaand aan dit contact heeft de vrouw nog
gemeenschap gehad met haar eigen partner. Zij besluit aangifte te doen bij de politie. Er wordt na dit contact materiaal afgenomen uit haar
schede ten behoeve van het forensisch onderzoek.
1. Welke type genetisch forensisch onderzoek wordt op dit materiaal uitgevoerd? (2p)
2. Hoe wordt de nauwkeurigheid van dit onderzoek bevorderd? (2p)
3. Welke ander materiaal is noodzakelijk? (1p)
4. Wat is er nodig voor het identificeren van de dader? (1p)

A
  1. Short-tandem-repeat (STR) analyse (2p)
  2. Het gebruik van veel verschillende STRs (15 of meer) (2p)
  3. DNA van de vrouw, haar man en indien beschikbaar van een potentiële dader (1p)
  4. Zijn DNA (wat een vingerwijzing kan zijn richting de dader, is het DNA van een nauwe bloedverwant van hem = 1p) 1p
49
Q

Je bent huisarts. Een 44-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege ongewenst urineverlies. Zij heeft een Mirena spiraal sinds twee jaar. In
het eerste jaar had zij nog geringe maandelijkse menstruaties, maar sinds één jaar menstrueert zij niet meer. Zij geeft aan dat ze veel last
heeft van opvliegers. Zij heeft twee kinderen, haar bevallingen waren zonder complicaties verlopen. Sinds twee jaar heeft zij een nieuwe
partner. Er is geen kinderwens meer.
Noem twee behandelingsopties voor urge-incontinentie en leg uit wat het werkingsmechanisme is van ieder van deze twee
behandelingsopties. (4p)
Gebruik in je antwoord maximaal

A
  1. Bekkenbodemspieroefeningen (1p). Werkingsmechanisme: educatie over de bekkenbodem, toilethouding, oefeningen voor betere
    controle over de spieren maar ook relaxatie (1p)
  2. Anticholinergica (1p). Werkingsmechanisme: blokkeren van de muscarine- en anticholinereceptoren en daardoor relaxatie van de
    musculus detrusor (1p)
50
Q

Je bent verloskundige. Een 36-jarige zwangere vrouw bezoekt je spreekuur voor de intake van haar zwangerschap. Zij is ongepland
zwanger in een nog kortstondige relatie. Ze weet nog niet of ze de zwangerschap wil behouden. Zij gebruikt sinds twee jaar Sertraline, een
SSRI, vanwege een ernstige depressie. Zij is twee jaar onder controle van een psychiater, maar heeft het laatste jaar geen afspraak meer
gemaakt: ze heeft geen depressieve klachten meer, nu ze de medicatie gebruikt. Zij is ongeveer 8 weken zwanger. Ze is bezig met het
stoppen met roken.
De zwangerschap verloopt goed en wordt door de verloskundige gecontroleerd. Bij 38 weken zwangerschapsduur zie je haar op jouw
spreekuur terug. Het gaat redelijk goed met haar. Er zijn geen depressieve klachten en mevrouw bemerkt weinig stress. Haar relatie is
verbroken en haar partner is niet meer in beeld.
Mevrouw vraagt om een inleiding van de baring, omdat haar moeder dan bij de bevalling aanwezig kan zijn. Je verwijst haar naar een
tweedelijns ziekenhuis voor verdere begeleiding. Zij wordt ingeleid bij 39 weken zwangerschapsduur, heeft een ongecompliceerd
ontsluitingsbeloop en bevalt met behulp van een vacuüm-extractie van een gezonde zoon. Mevrouw vond het een zware bevalling, maar is
dankbaar voor de begeleiding en de professionele zorg die haar geboden is.
De eerstelijns verloskundige verzorgt de medisch controles van het kraambed thuis. Op de zevende dag van het kraambed vertelt de
kraamverzorgster dat zij zich zorgen maakt over mevrouw. Mevrouw slaapt slecht en is opvallend wantrouwend. Zij weigert haar kind over te
geven aan de kraamverzorgende, omdat zij denkt dat de kraamverzorgende het kind dood wil maken. Zij maakt een incoherente indruk en
het is moeilijk om contact met haar te maken.
1. Van welke psychiatrische aandoening lijkt er sprake bij deze mevrouw? (2p)
Gebruik maximaal 5 woorden.
2. Geef drie argumenten waarom je denkt dat deze kraamvrouw deze aandoening heeft? (3p)

A

. Postpartum psychose.
2. Achterdocht/wantrouwen, waanbeelden, denken dat de kraamverzorgende haar kind wil doden, slecht slapen, incoherent gedrag.(andere
alternatieven van de symptomen zijn niet goed). 1 punt per goed argument.

51
Q

Je bent verloskundige. Een 36-jarige zwangere vrouw bezoekt je spreekuur voor de intake van haar zwangerschap. Zij is ongepland
zwanger in een nog kortstondige relatie. Ze weet nog niet of ze de zwangerschap wil behouden. Zij gebruikt sinds twee jaar Sertraline, een
SSRI, vanwege een ernstige depressie. Zij is twee jaar onder controle van een psychiater, maar heeft het laatste jaar geen afspraak meer
gemaakt: ze heeft geen depressieve klachten meer, nu ze de medicatie gebruikt. Zij is ongeveer 8 weken zwanger. Ze is bezig met het
stoppen met roken.
Mevrouw geeft aan dat zij niet gelukkig is met het feit dat zij tijdens het gebruik van Sertaline zwanger is geworden, nu zij weet dat Sertraline
mogelijk niet zonder risico’s is voor haar ongeboren kind. Zij realiseert zich überhaupt dat zij maar weinig weet over zwangerschappen en de
invloed van omgevingsfactoren op zwangerschappen.
Noem vier acties die voor deze mevrouw pre-conceptioneel belangrijk zouden zijn geweest? (4p)
Gebruik in je antwoord maximaal 100 woorden.

A
  1. Pre-conceptioneel consult bij haar psychiater / Sertraline onder begeleiding proberen af te bouwen.
  2. Stoppen met roken / leefstijlaanpassingen.
  3. www.zwangerwijzer.nl raadplegen.
  4. Foliumzuur starten.
52
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Je spreekt mevrouw en haar partner bij de tweede nacontrole. Er is veel verdriet over het overlijden van haar kind. Zij geeft aan dat zij
morgen naar de oogarts moet vanwege wazig zien. Je herinnert je dat mevrouw al langere tijd last heeft van vermoeidheidsklachten. Haar
zus heeft een cataractextractie ondergaan op 35-jarige leeftijd. Je geeft mevrouw aan dat je haar wil verwijzen naar de klinisch geneticus
voor verdere analyse. Je vermoedt namelijk dat er sprake is van een erfelijke aandoening bij haar.
1. Aan welke aandoening denk je dat deze mevrouw lijdt? (2p)
2. Motiveer je antwoord. (2p)

A
  1. (milde vorm van) Dystrofia Myotonica. (2p)
  2. De overleden zoon heeft een congenitale vorm van DM, mevr. heeft een mildere vorm (2p). Vanwege anticipatie verlengt de repeatlengte
    (eerste zin is voldoende voor 2p)
53
Q

Je bent gynaecoloog-perinatoloog in een derdelijns ziekenhuis. Je spreekt een 31-jarige zwangere vrouw, G2P1, nu 21 weken zwanger. Je
bespreekt een GUO2 uitslag, waarbij aan beide zijden een klompvoet werd vastgesteld bij haar ongeboren kind. De foetale beweeglijkheid
is normaal, evenals de hoeveelheid vruchtwater. De NIPT en het ETSEO (de 13 w. echo) waren niet afwijkend, met name de stand van de
voeten was niet afwijkend. Je biedt een vruchtwaterpunctie aan, maar zij ziet hiervan af. De algemene medische voorgeschiedenis van
mevrouw wordt gekenmerkt door een sinds enkele jaren bestaande vermoeidheid, die geweten wordt aan het longcovidsyndroom. Haar
eerste zwangerschap eindigde met een geplande keizersnede vanwege een dwarsligging in een tweedelijns ziekenhuis, waarna een
ernstige fluxus postpartum optrad (3 liter), die medicamenteus werd behandeld.
Wat is je eerste interventie om de baring van deze mevrouw te voorspoedigen? (4p)

A
  1. Amniocentese (2p).
  2. Aflopen van vruchtwater zorgt voor stimulatie van de weeënactiviteit (2p).
54
Q

Je bent gynaecoloog. Je ziet een 42-jarige vrouw op je spreekuur. Je kent haar van eerdere, niet succesvolle
vruchtbaarheidsbehandelingen. Zij heeft al enige weken buikpijn en sinds enkele dagen uitslag op haar vulva. Zij heeft geen vaste relatie en
heeft de laatste jaren meerdere sekspartners gehad.
Je vertelt mevrouw dat je aan de hand van deze echo niet met zekerheid kunt zeggen dat er sprake is van een kwaadaardige ovariumtumor
in een van de eierstokken en dat je aanvullend bloedonderzoek (tumormarkers) wil aanvragen. Er zijn verschillende tumormakers relevant
binnen de oncologie, denk bijvoorbeeld aan CEA, αFP, inhibine A, CA-125 en oestradiol.
1. Welke tumormarker wordt het meest gebruikt bij patiënten in een vergelijkbare klinische situatie? (2p)
2. Leg uit waarom je deze specifieke tumormarker zou willen gebruiken. (2p)

A
  1. CA-125 (2p)
  2. De leeftijd en de ascites past niet bij kiemcel/seks-cord stromacel tumor, dus CEA, aFP, inhibine A vallen af. CEA wordt wel gebruikt maar
    dit is om een darmtumor uit te sluiten. De casus zoals beschreven past mogelijk bij een epitheliaal ovariumcarcinoom. Om dit uit te sluiten
    gebruik je Ca-125 als tumormarker. (2p)
55
Q

Je bent huisarts. Een stel komt op je spreekuur vanwege een kinderwens. De vrouw is 36 jaar, haar (mannelijke) partner is 43 jaar. Zij zijn
nu vier jaar samen en hebben een actieve kinderwens. Mevrouw heeft op 30-jarige leeftijd een sanerende operatie ondergaan vanwege
ernstige endometriose: beide tubae zijn verwijderd. Zij is verpleeghuisarts in opleiding. Haar partner is gezond, hij heeft een zoon uit een
eerdere relatie.
Bij genetisch onderzoek van meneer blijkt er sprake van een klinefeltersyndroom. Er is sprake van een absolute azoöspermie. Zijn halfbroer
geeft aan semendonor te willen zijn. Hij heeft een normale semenanalyse. Je stelt IVF met het donorsemen voor als behandeling van haar
kinderwens.
Noem drie bewezen zinvolle indicaties voor een IVF behandeling (in algemeenheid, dus niet alleen voor dit paar). (6p)

A
  1. afgesloten eileiders, verwijderde eileiders (absolute tubapathologie).
  2. verminderde vruchtbaarheid man / oligozoöspermie
  3. langdurige onbegrepen vruchtbaarheidsstoornis
  4. Hooggradige endometriose
56
Q

Je bent gynaecoloog. Een 30-jarige vrouw komt op je spreekuur vanwege een amenorroe van 7 maanden. Zij is 7 maanden geleden
gestopt met de pil vanwege een kinderwens. Het laboratorium onderzoek toont: FSH 32 IU/L (normaalwaarde 2-8 IU/L), LH 25 IU/L
(normaalwaarde 1-8 IU/L), oestradiol 46 pmol/L (normaalwaarde 80 – 1035 pmol/L). De schildklierfunctie en de bijnierfunctie zijn beiden niet
afwijkend, de serum prolactine spiegel is normaal.
Noem twee mogelijkheden die deze mevrouw kunnen helpen om haar kinderwens tot stand te brengen. (2p)

A

eiceldonatie (1p), adoptie (1p)

57
Q

Je bent gynaecoloog. Een 30-jarige vrouw komt op je spreekuur vanwege een amenorroe van 7 maanden. Zij is 7 maanden geleden
gestopt met de pil vanwege een kinderwens. Het laboratorium onderzoek laat de volgende uitslagen zien: FSH 32 IU/L (normaalwaarde 2-8
IU/L), LH 25 IU/L (normaalwaarde 1-8 IU/L), oestradiol 46 pmol/L (normaalwaarde 80 – 1035 pmol/L). De schildklierfunctie en de
bijnierfunctie zijn beiden niet afwijkend, de serum prolactine spiegel is normaal.
A. Hoe hoog schat je de kans op een zwangerschap (hetzij spontaan, hetzij met IVF) bij deze mevrouw? Kies uit: laag, normaal
of hoog. (2p)
B. Leg uit waarom je de kans op een zwangerschap bij deze patiënte zo inschat? (2p)

A

A. Laag
B. Er is sprake van een vervroegde menopauze.

58
Q

Mevrouw vraagt jou hoe het komt dat ze zulke depressieve gevoelens heeft in de tweede cyclushelft en wat ze hier aan kan doen om dat te
voorkomen. Je geeft mevrouw aan dat je die kennis even niet paraat hebt en dat je dat heel even in de richtlijn gaat opzoeken.
Je leest de volgende tekst:
Een premenstruele stoornis (PMS, in het Engels Premenstrual Disorder, PMD) is een ziektebeeld waarbij klachten optreden in de luteale
fase van de menstruatiecyclus. De klachten presentatie loopt uiteen. Vaak betreft het algemene klachten die ook voorkomen bij andere
ziekte beelden. Vrijwel altijd staan stemmingswisselingen of stemmingsklachten centraal bij PMS. Soms zijn die zo ernstig dat ze leiden tot
een PreMenstrual Dysphoric Disorder (PMDD), een serieus psychiatrisch beeld, erg lijkend op een depressie. Kenmerkend voor PMS of
PMDD is dat de klachten alleen optreden tijdens de luteale fase van een regelmatige menstruele cyclus.
Omdat PMS klachten duidelijk gerelateerd zijn aan de luteale fase van de cyclus, welke behandeling zou je dan voorstellen
om haar PMS klachten te verminderen? Leg uit waarom je deze behandeling kiest. (4p)

A

de menstruele cyclus onderbreken door ovulatie onderdrukking of ovulatie remming [’ Kunstmatig in de menopause brengen’ wordt goed
gerekend] (2p), met behulp van de anticonceptiepil of een GnRH agonist (2p één goed antwoord volstaat).
Fout alternatief: de cyclus stilleggen met hormonen (dit antwoord is te weinig specifiek).
Fout alternatief: hormoon houdend IUD: dit vermindert wel de menstruatie, maar remt niet de ovariële cyclus.

59
Q

Kies twee van de antwoordopties van vraag 5. Leg voor ieder van deze twee antwoordopties uit waarom je deze wel c.q. niet
kiest om een onttrekkingsbloeding op te wekken bij jouw patiënte. (4p)
Kies uit: oestrogeen tabletten (Progynova 2 mg/dag voor 10 dagen, Één strip orale anticonceptie (Microgynon 30), progesteron tabletten
(Primolut 10 mg/dag voor 10 dagen), een Mirenaspiraal.

A
  1. Oestrogeen tabletten.
    Antwoordmodel: geen goede optie: er is sprake van oestrogeen productie door het follikel (geen BTC stijging en op de echo een dominant
    follikel te zien), meer oestrogeen gaat geen onttrekkingsbloeding opwekken.
  2. Eén strip orale anticonceptiepil.
    Antwoordmodel: geen goede optie: bevat wel progesteron, maar dan krijgt mevr. de onttrekkingsbloeding tijdens haar vakantie en dat wil ze
    niet.
  3. Progesteron tabletten:
    Antwoordmodel: wel een goede optie: er is sprake van oestrogeen productie door het follikel (geen BTC stijging en op de echo een
    dominant follikel te zien), progesteron rijpt het endometrium uit, na stoppen van de progesteron tabletten treedt een onttrekkingsbloeding
    op.
  4. Mirena spiraal:
    Antwoordmodel: geen goede optie: bevat progesteron en daardoor continue uitrijping en uiteindelijk doorbraakbloedingen, die langdurig
    kunnen zijn.
60
Q
A